Op zoek naar de kangeroe (II) BRISBANE CALLING Twee boze en drie hartelijke reaches op mijn zoeken naar de kangeroe. Ik ga dus door. "Heeft U wel eens de regen dagen lang tegen de ruiten horen kletteren?" "Of ruzie gehad met een buurvrouw, die boven je woont en die je dus niet kunt ontlopen?" "En heeft U lang genoeg in Holland gewoond om vergelijkingen te kunnen tref fen?" Dit laatste is wel een punt van overweging. Inderdaad woon ik langer in Australië, dan ik in Holland heb gewoond. Maar een jaar lang vertoefde ik tussen mensen kersvers uit Holland, maakte de reactie op hun emigratie mee en kreeg toch beslist wel een beeld van de vele facetten van een leven in Holland. In het Bonegilla kamp heerste geen opgewekte stemming. Er was geen werk en daardoor ook niet veel in de portemonnaie. Van de behuizing was niet veel gezelligs te maken. We woon den met drie gezinnen in een langwer pig houten huis. Elk gezin twee ka mers. 't Was er erg gehorig en leefden we mee met alle ups and downs van onze buren. Er was een naburig kamp van Italianen, waar telkens relletjes waren. Deze mensen konden niet aan de slag komen. Hadden hun gezin in Italië moeten achterlaten, werden op standig en ontevreden. Er mocht in de hutten niet gestookt worden, vanwege het brandgevaar en hadden we het bitter koud, waar de gure, snijdende koude wind door de vele kieren en reten blies. In de gemeenschappelijke eetzaal was het doorgaans gezellig. Het eten was niet je dat en moesten we wennen aan zo geheel andere kost. Als ik zo aan die eetzaal terugdenk, zie ik in gedachten weer veel bekende gezich ten. Vrolijke, maar ook sombere. De mannen hielden er meestal de moed wel in, maar de vrouwen hadden een chronisch heimwee. Dit heimwee laai de in dubbele mate op, als de mail was binnengekomen. Goedbedoelde brie ven, die door de geëmotioneerde zoon of dochter staande, voor gretig luiste rende toehoorders, met pathos werden voorgelezen. "We missen jullie heel erg en kunnen maar niet wennen, aan de lege plaat sen in onze kring, 't Was zo gezellig als jullie 's zondags met de kinderen kwamen! Gelukkig dat Riek en Henk geen emigratieplannen hebben en dicht bij ons wonen Zulke brieven gaven de betrokkenen een geestelijke knock-out en ik vroeg me verwonderd af, hoe een ouder "goedbedoeld", zo harteloos dom kon schrijven. De oudste zoon genoot voor 100% van het kamp. Geen school en wijde ruimten om te zwerven. Eens kwam hij tegen donker stralend thuis met een spartelend, groot konijn (er stond een flinke boete op het houden van ko nijnen, die in Victoria een ware plaag zijn). Het was een schat van een beest, toch moesten wij het in het pikkedon ker stilletjes de vrijheid hergeven. Het nare weer en de vele regen, deden ons sterk naar 't zonnige Noor den van Australië verlangen en we vroegen Queensland aan. En, o vreug de, op een dag was het zo ver en kregen we de tickets voor de lange reis van 600 miles naar Brisbane. Het was een lange en vermoeiende tocht, maar hoe heerlijk om steeds meer tro pische planten te zien. Mangga- en pisangbomen, bloeiende bougainvillea en oleanders. En warm werd het ook. Net of je weer een beetje thuis kwam. Brisbane viel me een beetje tegen, lang niet zo modern en Europees als Melbourne en Sydney. Meer 'n "coun try-town". Wèl tropisch! Van de trein, reden we door eindeloze suburbs naar ons tweede migrant-centre: "Enogge- ra". Stukken minder dan het kamp, dat we verlaten hadden. We kregen twee kleine .benauwd hete kamertjes toegewezen. Al gauw stonden in de deuropening Poolse, Italiaanse, Rus sische en Duitse kinderen, die ons vrij moedig bekeken. Er waren nog niet veel Holanders in het kamp en het was in de eetzaal een Babylon van talen. Al gauw werd John, mijn man, tot supervisor benoemd. Om dat hij nu tot de Staff behoorde, moch ten we in een kleine bungalow eten met de directeur en andere leden van de Staff. Het Enoggera migrant-centre was eigenlijk een stukje Europa in Au stralië. Er waren bijna alle Eur. natio naliteiten en kenden vooral de vrou wen praktisch geen Engels. Ik moest de Hollandse vrouwen, die nieuw aan kwamen, wel eens de hut wijzen, waar in zij voorlopig moesten blijven en maakte vele malen mee, dat zij vol komen ontmoedigd en verslagen op hun neergezette bagage gingen zitten, verwilderd om zich heen kijkend. Later zagen zij wel in, dat het vrij goedkope kamp, een springplank was naar het eigen stukje grond en huis in de toe komst. Ze gingen werken, waar ze slechts twee kamers hadden schoon te houden en de maaltijden verzorgd werden. Zo spaarden ze, samen met hun man om zo spoedig mogelijk een eigen "home" te hebben. Ik vond de Aussies om ons heen hartelijk, gastvrij, doch erg oppervlak kig, slechts geinteresseerd in hun ei gen land en belangen. Het klimaat vond ik fijn en de natuur heel mooi. Ik verwonderde me over de stijgende en dalende wegen van Brisbane. Hierdoor had je telkens prachtige vergezichten. Wat een reuze stad in oppervlakte! Wij kwamen uit Indonesië, maar ik kon me best begrijpen, dat mensen uit het kleine, knusse Holland de enorme af standen ietwat beangstigend vonden. Als je in een klein land woont, droom je van "wide open spaces", maar ben je daar eenmaal, dan hunker je naar de veilige beslotenheid van het eigen land. Het is immers altijd dat, wat je niet hebt. Ik sloot vele vriendschappen, want in de vreemde laat je al gauw alle reserve varen, vooral als migrants on der elkaar. We moesten immers alle maal dezelfde nootjes kraken. John had na een tijd genoeg van de baan als supervisor en ging bij de "Ford Motor Company" werken. Ook kregen we ge noeg van de kleine kampwereld. Toen hoorden we, dat het kamp opgedoekt zou worden. Ik besloot naar de "State Housing Commission" te gaan en een huis aan te vragen. Er was een lange wachtlijst, maar men zag wel in, dat "Mijn huis, het huis van Ol en Sien", noemt Tilly Breeman haar ternpal senang. "Het is ruim, het heeft een veranda, er zijn bomen, de zon schijnt er gul. En voor de rest moet je je home zelf maken, het een ziel geven 'en wélen dat het goed voor je is". 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1968 | | pagina 12