Kain pandjang. Motief "parang rusak barong"
in klassieke stijl. Naturel, soga, indigo. Jogja,
Afm.: 248 x 102 cm.
van Sultan Agung van Mataram, die
het patroon voorbehield aan zijn fami
lie, dus aan de adel. In Midden-Java is
het dragen van "parang rusak" nog
steeds het prérogatief van hooggebo
renen, in andere gebieden bekommert
men zich minder om dit voorschrift en
dragen ook "gewone lieden" wel pa
rang rusak-kains of variaties daarop,
zoals "udan liris" hetgeen wil zeggen:
zachte regen, motregen.
Ook het z.g. "kawung"-motief, dat een
geometrische grondslag heeft was aan
vankelijk een voor de adel gereser
veerd patroon. Het patroon bestaat in
hoofdzaak uit cirkels, in rijen geplaatst,
zo dat zij gedeeltelijk over elkander
vallen. Kawung is in het Sundaas en
(minder gebruikelijk) ook in het Ja
vaans de naam van de arèn- of suiker
palm. Misschien is de naam afgeleid
van de figuur, die men krijgt wanneer
men de vrucht van de palm doorsnijdt,
dwars door de vier pitten. Het kawung-
ornament kwam reeds in de Hindoe-
Javaanse tijd voor, hetgeen te zien is
op stenen afbeeldingen uit die tijd van
vorsten en goden. Deze dragen dan 'n
kain versierd met het kawung-motief.
(Of men de op zo'n stenen beeld af
gebeelde doek versierd bedoelde te
zijn met een batik- of met een weef-
patroon is voor ons niet zichtbaar.
Deze vraag hangt samen met het nog
niet tot aller instemming opgeloste
vraagstuk omtrent de ouderdom en de
oorsprong van de batiktechniek.)
Verwant aan het kawung-motief is dat
van de "djelamprang", dat in zijn
grondvorm eveneens bestaat uit in rij
en geplaatste cirkels die elkaar echter
niet snijden doch raken. De cirkels zijn
gevuld met rozetten of andere motie
ven.
Het "tjep!okan"-motief mogen we mis
schien als een variatie van het "dje-
lamprang"-patroon beschouwen.
Beide patronen zijn terug te leiden tot
de geometrische siermotieven op de
reeds vroeg uit Zuid-lndia (Koroman-
del) naar Indonesië geëxporteerde zij
den doeken, de z.g. Patola-doeken. De
ze soort doeken werden waarschijnlijk
nog in het begin van deze eeuw door
Voor-Indische handelaren in de Indo
nesische Archipel verhandeld, waar
hen nu nog door de plaatselijke adat
veel waarde wordt toegekend in de
ceremoniële geschenkenruil ter gele
genheid van b.v. huwelijken.
Java is het toneel geweest van ont
moetingen tussen velerlei volkeren.
Aan het tot stand komen van wat he
den ten dage ons ter beschikking staat
aan siermotieven in batik hebben idee-
en en vormen uit verschillende cultu
ren afkomstig bijgedragen.
Zo zijn er invloeden uit Voor-lndië,
met name van het Hindoeïsme dat naar
Chinese bronnen toen vermeldden
reeds omstreeks het begin van de
Christelijke jaartelling op Java ingang
had gevonden. Veel van de Hindoe
beschaving werd in de javaanse denk
en vormenwereld geïntegreerd, we
hoeven maar te denken aan de grote
heldendichten Ramayana en Mahabha-
rata waarop zovele wajangverhalen zijn
geïnspireerd. Een zeer bijzondere
plaats vervullen de vogel Garuda en
zijn tegenstander de slang Naga. In
de Hindoetheologie is de Garuda het
rijdier van de god Vishnu. Misschien is
de verering voor Garuda in Indonesië
samengesmolten met een oudere vo-
gelcultus. Garuda is tevens de zonne-
vogel, symbool voor het hemelruim,
licht en droogte, en als zodanig tegen
gesteld aan de Naga, symbool voor
de wateren, duisternis en de onder
wereld.
Handelsverkeer met China bestond al
in het begin van onze jaartelling. In
tegenstelling tot de Voorindische in
vloed, die via de Javaanse vorstenho
ven inwerkte op taal en wereldbe
schouwing, bleef de Chinese invloed
beperkt tot de materiële aspecten van
de Javaanse cultuur zoals stijl en
vormgeving van gebruiksvoorwerpen
voor alledag en technische vaardig
heden.
De Chinese invloed in de batikkunst
is over het algemeen langs de gehele
Noordkust van Java sterk te bemerken.
Terwijl voor de batik in Midden-Java
bij voorkeur alleen blauw en bruin
wordt gebruikt, vinden we langs de
Noordkust (Pasisir) allerlei bonte kleu
ren en dikwijls ook bladgoud. Vanuit
China is het in de Pasisirkunst veel
voorkomende meander- of wolkenrand
motief en het bandji-(Swastika)motief
afkomstig. Dit laatste motief, dat ook
in de bronstijd van West-Europa alge
meen voorkomt is een symbool voor
de wenteling van de hemellichamen en
meer in het bijzonder van de zon, en
zo werd het een gelukbrengend teken
in het algemeen.
Met de Islam (13e eeuw n. Chr.) be
reikte een oudere stroom van ideeën
via de handel op de Noordkust van
Java de Archipel. De Islam, reeds
doortrokken van mystieke veelal oude
populaire vóór-Moslimse ideeën en ge
dachten vond onder de Javanen, met
hun oorspronkelijk animistisch geloof
volgens welk "het heelal bezield is"
en met hun mystieke inslag goede
weerklank.
Het verbod van de Islam om mensen
en dieren af te beelden is mogelijk
mede oorzaak geweest dat in de zeer
eigen batikstijl van Tjirebon figuren
van mensen en dieren aangetroffen
worden in de vorm van gestyleerde
plantaardige motieven.
Vanaf de 19e eeuw n. Chr. vond de
laatste belangrijke aanvoer van nieuwe
ideeën van buiten plaats: die uit Euro
pa.
Sarong voor Indische dames. Op een ondergrond van grins'tng sisik melik" zijn hoeketjes
Europese veldbloemen en zwaluiven met takjes lelietjes-der-dalen in de bek afgebeeld. Geel,
lichtblauw, soga. Pekalongan, Afm.: 212 x 103 cm.
5