AMSTEL
PRACHTPIIS
INDISCHE BIJENKORF
wÈmilmê
6
'.U,y"'< W'
«Mm*
ATrt/H pandjang. Motief "lumbal kanoman"
Dit lapjesdeken-patroon staat vanouds in een
heilige reuk. Soga en indigo. Solo. Afm.: 294
x 110 cm RMLV 24847.
Alle foto's bij dit artikel werden ons wel
willend afgestaan door het Museum voor
Land- en Volkenkude van Rotterdam.
Voor de batikkunst betekende het o.m.
dat dames die tot Euraziatische ver
trouwder gezegd: Indische kringen
behoorden zoetjesaan hun eigen ge
deeltelijk op West-Europese traditie
gegrond stempel gingen drukken op
de door hen te dragen sarongs qua
kleur en versiering.
Na de eerste wereldoorlog werd meer
en meer gebruik gemaakt van kunst
matige verfstoffen, die gemakkelijker
toe te passen zijn dan de traditionele
plaatselijke uit boombast getrokken
kleurstoffen.
Nieuwe, vaak forse patronen en kleu
ren ontstonden. Evenals andere Indo
nesische kunstvormen brengen de na
oorlogse batikstijlen de algemeen le
vende behoefte tot uiting om naar
nieuwe wegen te zoeken, die echter
harmonisch voort dienen te vloeien uit
de oude.
Alit Djajasoebrata,
Museum voor Land- en
Volkenkunde, R'dam.
KABAJASPELDJES
KAÏNS (batik) en
batikcoupons
KETTINGHANGERS
KANTEN KLEEDJES
KRALEN BEURSJES
en nog vele andere zaken voor
de vrouw I
TOKO TONG TONG
In mijn Tong Tong van 15 mei j.l.
las ik het stukje van Tante Bet over
semoets en tawons; (tussen haakjes:
ik kijk naar ieder volgend nummer
steeds weer vol ongeduld uit en spel
'm dan tot de laatste letter).
Daardoor viel mij al lezend 'n avon
tuur in over kanjeuse wespen, een
avontuur wat ik zelf heb meegemaakt.
Ik woonde van '45 tot '52 in de Dja-
lan Semarang 31 in Djakarta. Ook heb
ik nog enige tijd op nummer 33 ge
woond, wat eigenlijk het vroegere pa
viljoen van 31 was.
Aangezien we er jaren hebben ge
woond, kenden we op 't laatst ieder
een in de directe omgeving en ik her
inner me uit die periode dat 't er erg
gezellig was. t
Wat ik me ook herinner is, dat we
de voorgalerijen 's-avonds zo "kaal"
mogelijk moesten maken, m.a.w. als
we naar bed gingen, droegen we onze
spulletjes naar binnen. Deden we dit
niet dan kon men er zeker van zijn
dat 's-morgens kleedjes, asbakjes en
zelfs de lampen gerampast waren.
Waar ik vaak met plezier naar kon
kijken, zien zonder zelf gezien te wor
den, waren de sluipende brandals, die
het op onze vruchtbomen voorzien
hadden. Men kon ze vooral in de mid
daguren bezig zien, als voornoemde
jeugd dacht dat iedereen, uitgeteld
door de hitte, lag te knorren. Het doffe
ploffen van nanka en doeren als ze
gepijpt werden, moest volgens mij de
zwaarste slaper gewekt hebben. Heer
lijk om deze knapen ongemerkt gade
te slaan, het was mij die paar vruch
ten wel waard, trouwens, ze waren
meestal van de buren, want ik werd
nogal gerespecteerd.
In die tijd was het ook studeren ge
blazen en op een gegeven moment viel
het mij op dat ik hoe langer hoe meer
last begon te krijgen van grote wes
pen, die op mijn studeerlamp in de
voorgalerij afkwamen. Ze wandelden
dan hun rondjes, eindeloos lang,, op
de rand van de kap, totdat ik gealar
meerd door beter ingewijden, begon
op te letten vanwaar ze kwamen. En
ja hoor, aan de dakrand van de zijkant
van huize 33 hing een nest van zeker
20 cm.
Om een lang verhaal kort te maken,
toen het nest zo ongeveer een halve
meter lang was en een gedeelte ervan
om de dakbalk heen gebouwd was,
besloot mijn buurman er iets aan te
doen.
Hij vond een tweetal Indonesiërs,
kennelijk van zijn kantoor, die bereid
waren het geval te verwijderen, henge
laars, die de poppen uit 't nest uit
stekend konden gebruiken. "Oempang
istimewa, Toewan", zeiden ze, iets wat
mij als hengelaar uiteraard bekend
was.
Vol zorg sloeg ik die avond de voor
bereidingen voor de verwijdering van
het wespennest gade; het opnemen
van de situatie door de hengelaars,
vooraf getracteerd met een paar krè-
tèks door de buurman. Ik waarschuwde
hen voor 't gedeelte dat tussen balk
en pannen onbereikbaar was, het
plaatsen van de ladder en het onrust
barende geluid uit het nest van de
volgens mij reeds argwanende wes
pen.
Omdat deze Blanda niet zo sinting
was als de hengelaars wel veronder
stelden, had ik uit voorzorg alle kieren
van deuren en ramen met kranten
dichtgemaakt en tóen een van de luid-
jes, na het knakken van al zijn lede
maten en het doen van andere gym
nastische toeren met een goeni-zak de
ladder opklom, verschanste ik me bin
nenshuis, van waaruit ik de hele zaak
kon bekijken.
Het afbreken van het nest in de zak,
het dicht knijpen, ach het was allemaal
kinderwerk, doch de honderden wes
pen die achterbleven in het stuk op
de balk, gingen tot de aanval over.
Dol van pijn liet de man de nog niet
dichtgebonden zak vallen en duikelde
zelf in de slokan, terwijl zijn maat hem
smeerde. Binnen twee tellen waren al
le ramen van mijn huis dicht bezaaid
met woedende wespen.
Het liep voor de beide hengelaars
toch nog tamelijk goed af, ik ben later
via een omweg over de bijgebouwen
hulp gaan halen, die ik vond bij de
jongens van Mevr. Hillebrandt op de
Pasoeroeanweg, waarmee ik met be
hulp van benzine en een paar bossen
rokend hooi nog uren bezig ben ge
weest de wespen weg te krijgen.
Dit was weer een ander facet van
het met insecten zo nauw verweven
leven in ons oude Indonesië. Een in
sectenrijkdom en van een schoonheid
zoals die waarschijnlijk nergens be
staat. H.M.V.