ïl wm R.K.W. meisjesafdeling Gedangan ters kwamen in februari 1870 met de "Jacoba Cornelia" na een avontuurlijke reis te Semarang aan. De jongens bleven echter onder leiding van particuliere onderwijzers, waarvan het hoofd tevens de functie van Bin- nenregent uitoefende. Buiten de schooluren stonden ze on der toezicht van "surveillanten" meest al gewezen onderofficieen, die hun statussymbool, een dunne rotanstok, slaansgereed in hun hand hadden. Van deze heren kan ik mij er nog een tweetal herinneren t.w. de heer Stort- zum, een zwaar besnorde Duitser, die de bijnaam kreeg van "katjang" of "honderdelf" vanwege zijn voorliefde voor deze versnaperingen. De andere was de heer De Maker, een tanige schrale en verdroogde Indo met 'n uit gesproken voorliefde voor onze sterk- geurende koolsoep en waarvan de meeste jongens een afschuw hadden. In verband met dit gerecht kreeg hij de bijnaam van "petsaus". Toen op een dag dit gerecht weer eens werd opgediend en vele jongens 't niet be liefden, goot de heer De Maker de afgewezen borden soep in zijn vilten hoed, bij ontstentenis van een gamel- Ie. Onze hoofdonderwijzer was de Heer Wegenaar, een gepensioneerde leer kracht van het openbaar onderwijs, die boven Semarang op Djatingaleh (Tjan di) woonde. Zijn landhuis lag ideaal temidden van een grote tuin met vele vruchtbomen, waar op zondagen zijn leerlingen altijd welkom waren. Op diens aanraden heeft later het wees huisbestuur op Tjandi een stuk land aangekocht voor de bouw van het nieuw op te richten huis. Dan was er nog de teken- en schilderleraar de Hr. Harms, wiens dochter les gaf aan de leerlingen van de "laagste Een" en op wie al de grotere jongens verliefd waren, omdat zij het enige vrouwe lijke wezen was in deze mannelijke samenleving, want de zusters telden uiteraard niet mee. Aan de bekende Resident P. F. Sijthoff was het te danken, dat er schot kwam in de bouw van het nieuwe huis voor de meisjes op Gedangan. Daarvoor moesten de jongens eerst naar Boe* gangan aan de Karreweg verhuizen. Ook dit grote herenhuis had zijn grie zelige geschiedenis. Het was het ei gendom geweest van de landheer Sa- toor de Rootas, die naar werd verteld zich door ophanging het leven had benomen wegens een speelschuld, ter wijl weer anderen vertelden, dat hij in een duel wegens een "vrouwenperka ra" het onderspit had moeten delven. Men bereikt het huis langs een lange tjemaralaan, aan het einde waarvan twee holle cylindrische ijzeren pilaren stonden, waarvan er één dusdanig door roest was aangevreten, dat er op kniehoogte een mansgroot gat in voor kwam. Als men door dit gat in de cy linder kwam, dan kon men, doordat de wind er als in een dwarsfluit in blies een kreunend geluid horen, waarvan wij heerlijk konden griezelen. De jon gens fluisterden dan onder elkaar, dat de zelfmoordenaar het in de hel uit schreeuwde van smart en pijn. Wreed als we toen als jongens waren, maak ten wij er het volgende vers op: "Satoor didjantoor" (nederlaag lijden van onze vechtkrekels) "Rootas dipo- tong endas" (onthoofd). Naast het huis bevond zich de gevan genis, met welks bewoners sommige jongens hechte vriendschappen sloten wegens de zakelijke transacties die zij met deze "kettingberen" hadden. Voor een boengkoesan rijst of een paar krètèkstrootjes kregen zij rasechte vechtkrekels, mooi op bamboe gesle pen stenen of kunstig uit kanariepitten gesneden ringen. In 1905 betrokken wij het mooie nieu we huis op Gedangan, waaraan voor mij echter heel treurige herinneringen verbonden zijn, omdat twee van mijn beste vrienden er een treurig einde hebben gevonden. De eerste was een zekere W. Salomon, zoon van een bos- opziener te Tegal. Deze wilde op een kwade dag een mooie rijpe djamboe plukken, die onbereikbaar aan 'n heel dunne tak hing, ver buiten bereik van onze grage handen. Voor Salomon echter, echte bosjongen als hij was, leek het een peuleschilletje. Eén feit echter had hij over het hoofd gezien, nl. dat een van de takken bij de oksel reeds enigszins was gescheurd. Toen deze tak afbrak waren de ge volgen dan ook ontzettend want de on gelukkige klimmer kwam met zijn buik en borst op de roedepunten van het ijzeren hekwerk terecht. Daarna stierf aan zonnesteek na een jachtpartij mijn schildervriend A. Dom, van wie verteld werd, dat hij op een angker- (heilige) plaats was gaan zit ten om uit te rusten, waardoor hij werd kesambet (d.i. door een kwade geest bezeten). Zélf werd ik er in dat huis tot driemaal toe ernstig ziek en verkeerde ik in levensgevaar wegens malaria, bac. dysenterie en ten slotte typhus. Maar ook vreugdedagen werden er be leefd toen in 1909 het 100-jarig be staan van het huis op luisterrijke wijze werd gevierd onder het bestuur van Past. van Swieten, waarbij namens de jongens een toespraak werd gehouden door Fr. Schmidt. Twee jaar later in 1911 kwamen de eer ste 4 Broeders van St. Louis uit Ou denbosch onder aanvoering van hun gezellig dikke Overste Br. Wilhelmus, Br. Anselmus, Br. Wilfriedus met zijn vergeestelijkt gezicht en Br. Placidus, "de eeuwig lachende". Nu was het huis in staat om meer pupillen onder dak te brengen en toen medio 1912 de Militaire Pupillenschool te Gombong werd opgeheven, rukten in de maand juli van dat jaar een troep van 50 martiale en kranige Gombon- gers onder leiding van een sergeant de weeshuispoort binnen. Vol bewon dering en nieuwsgierigheid staarden wij met open monden naar deze op militaire leest getrainde jongens in hun blauwe uniformen en Franse sjako's, terwijl er sommigen het insigne voer den van "meester op alle wapens". "Maitre" noemden zij zichzelf. Hawel- digI Maar nu werd ook dit nieuwe huis te klein en in hetzelfde jaar ging de eerste spade voor een nieuw jongens tehuis in het heuvelterrein, Tjandi, in de grond, hetwelk op 18 juni 1918 in gebruik werd genomen. Niet zonder enige weemoed verlieten wij Gedan gan, als ik terugdenk aan het prachtige schilderij van "de slag bij Samalanga" met Gen. van der Heyden, die de ge hele wand van de eetzaal in zijn breedte besloeg. Verder de toneelre- quisieten in de gymnastiekloods, die door mijn vriend Merelle en mij wer den vervaardigd. Uiteraard heb ik van de meisjesafde ling hier weinig kunnen vertellen, maar misschien is er wel een ex-weesrneis- sie te vinden, die dit manco zal willen aanvullen, vooral wat betreft de zus-

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1968 | | pagina 9