TJANG
Ergens aan een simpel kali'tje in een simpele kampong diep in de oedik is het leven van menige
Tjang begonnen. Vér van de stenen buizen van de Europeanen vandaan, in een vrije en zonnige
natuur met onmeetbare vrijheden
Lang geleden werd ze in de kam
pong geboren.
Niemand weet hoe die kampong heet
en waar ergens die kampong lag. On
belangrijk.
In de eerste jaren van haar leven
bleef Tjang onbelangrijk. Ze was één
van die ontelbare bruine meisjes die
overal in kampongs werden (en wor
den) geboren. Een vrij onbelangrijk
verschijnsel in een nogal onbelangrijke
wereld.
Nochtans: het was de héle wereld
van Tjang als jong meisje. Een wereld
die gevuld was met bruine, blootvoeti-
ge mensen als zij. Met bamboe huis
jes als van haar ouders. Met stukjes
tuin en visvijver. Met pisangbomen en
lantana en bajem en kangkoeng.
Met tjapoengs en koepoekoepoe's,
die door haar hele wereld dartelden,
ook zo maar dwars door het huis. En
ajams en bèbèks, die door haar hele
wereld tippelden, ook dwars door het
huis.
En de hele zonnige dag door was er
gekwinkeleer en gekoer van vogels. En
vaak was er de lieflijke houten zang
van een fluit, een angkloeng, de saron
van de gamelan. En vijf maal daags de
vermanende trommelslag van de be
doek. En allerlei leuke liedjes, soms
nóg leuker spelletjes. En er waren
eindeloos veel verhalen, die in een
sprookjeskleed vertelden van de mys
teries van het leven.
En veel meer nog.
Dit was de wereld van Tjang. En
van al haar speelgenootjes. En van
al hun ouders en grootouders en voor
ouders. En van alle mensen die na hen
komen zouden.
Zo was de wereld. Zo was de we
reld in alle kampongs rondom Tjangs
kampong. Er was niets anders.
Tjang werd groter. En de wereld
werd mét haar groter. Zo ongemerkt
leerde ze ook elementen kennen, die
niet in deze wereld hoorden. Maar die
er nu eenmaal waren. Bijvoorbeeld de
vuurwagen op ijzeren staven. En de
ijzeren draad waarlangs de stem op
reis kon gaan. Veel verder en veel
sneller dan de snelste tjikar gaan kon.
Die waren gebracht door mensen, die
helemaal niet in haar wereld thuis
hoorden. Dat kon je ze ook zó aan
zien: ze waren bijvoorbeeld helemaal
wit. Of als ze bruin waren, droegen
ze dezelfde "on-wereldse" kleren. En
spraken onder elkaar een volmaakt
vreemde taal. Ontzaglijk veel dingen
uit Tjangs eigen wereld bestonden niet
in die andere wereld. Die vreemde
mensen dachten ook anders en soms
heel vreemd.
Gelukkig had ze er weinig mee te
maken. Er waren maar heel weinig aan-
rakingsvlakken. In die andere wereld
waren begerenswaardige zaken, maar
ook minder mooie zaken. Zelden of
nooit dacht Tjang er over hoe ze zou
leven in die ander wereld. Hoewel het
toch ook een wereld was van mensen
zoals zij. Ze behoorde immers tot het
"systeem" van de bruine wereld en
ze was er met zóveel banden aan ver
bonden dat ze eigenlijk weinig tijd had
om naar andere werelden te kijken.
Haar levensweg was al vér vooruit ge
baand in haar eigen wereld. Ze zou
vast met Roesli trouwen. Of met een
ander? Wie kon zover vooruit zien?
Maar hier zou ze trouwen en hier kin
deren krijgen. En blijven behoren tot
het patroon van haar wereld.
Toen er een man verscheen uit de
andere wereld en haar aandacht op
eiste, was ze eigenlijk alleen maar ver
baasd. En tegelijkertijd geflatteerd en
bang. En geamuseerd. En meer en
meer aangetrokken. De zelfverzekerde
manier waarop deze Blanda haar op
eiste, en het grote gemak waarmee hij
haar alles beloofde en verzekerde, dat
tot nog toe als onbereikbaar tot die
andere wereld behoorde, het was de
open deur naar een Enorm Avontuur.
Een avontuur dat niet eindigde bij de
verhuizing naar de stenen huizen aan
asfaltstraten en het hele Europese le
ven van de Indische stad, maar in de
verre verte gingen ook zeeën voor
haar open. Naar het Land der Blanda's
naar Kota Paris, naar Djermani.
Opeens was de kampong maar een
armelijk en smal en uitzichtloos geval
zonder wijder leefbaarheden. Er uit!
Hoe bestónd het: dit kleine kampong
meisje zou TWEE werelden veroveren!
Ze trouwde en vertrok naar de grote
stad.
Pas veel later kon ze zich realiseren
dat ze met dat huwelijk een deur ach
ter zich had toegegrendeld die nooit
meer zou open gaan. Want het nieuwe
leven eiste haar volkomen op zonder
enige "vacantie naar huis'". Haar fa
milie en vrienden zag ze niet meer
weerom. Want kamponglieden kwamen
niet bij haar op bezoek. Zo maar een
Europees huis binnengaan in een we
reld van Toewan Besars, zelfs al wist
men dat men welkom zou zijn? Het
was gewoon ondénkbaar! Ze zouden
zich toch maar geen raad weten met
hun figuur! En misschien zouden hun
manieren wel bespottelijk lomp zijn.
Neen, Aminah waren ze kwijt. Voor
goed!
En Aminah was hén kwijt. Voorgoed.
Wie zou ooit weten welk bitter ver
lies ze hierbij leed? Ze schreide nooit
althans: nooit zag iemand het haar
doen. Afwisselend met de moed der
vertwijfeling en met de moed voor het
Onbegrensde Avontuur, en altijd met
de nimmer verzwakkende liefde voor
man en kinderen, zocht ze haar plaats
in het Nieuwe Leven.
Leerde er spoedig aan te wennen
dat haar volksgenoten haar voortaan
vormelijk aanspraken met "Njonja"
Dat ze niet overal mee kon in het so
ciale leven van haar familie. Mócht
wel, natuurlijk, maar ach...Leerde on
verstoord te blijven als bewust of on
bewust denigrerend werd gesproken
over "Inlanders" of "kampongmanie
ren". Was nooit boos als een vol
komen nieuwe bezoeker haar vroeg:
"Ada orang di roemah, baboe?" Ze
was immers geen vol lid van de nieu
we wereld van orangen? Ze leerde de
nieuwe taal van haar man en kinderen
uitgebreid verstaan en soms ook vrij
aardig spreken. En wat ze niet be
greep (ook in zeden en gebruiken) en
misschien zelfs als ondeugdelijk of
waardeloos verwierp, daar leerde zij
zich in schikken. Meer en meer ver
dween de voormalige Aminah geheel
en werd ze: "De Inlandse tjang van
6