VROUWEN BUITEN DE KAWAT
AWAS!
AWAS MATA MATA MOESOE
MATA MATA - MOESOEK
tp Ifl If Q (1^
Alhoewel ik ongetwijfeld temidden
van veel leed leefde, het is aan mij
bijna onmerkbaar voorbijgegaan. Wij
kinderen wenden zo gauw aan ons zo
radicaal veranderde leven, aan het
"vreemde" menu op onze tafels, de
rare kleren, niet naar school gaan. Ons
lijdensweggetje bestond voornamelijk
uit rode rijst eten, dóór maar, tot ngk
en de eetlepel ketjap die we elke dag
moesten slikken, tegen korèngan. Als
we tegenpruttelden zei mammie: "Wil
je rondlopen met verband om je poten
en armen net als Tatie en Nono?"
De gedachte alleen al om zo in de
rawa, in de kali, op de dijk en gewoon
op straat te deugnieten deed ons ge
dwee de ketjap slikken. Niet eens zoe
te maar sedeng wat je noemt.
Dan waren er nog de gewone les
thuis en de breiles. Allemaal zaken,
die ons van zoveel uren straatslijpen
beroofden. Maar mam was onbarmhar
tig.
Zoals men ziet, ons lijden was erg
betrekkelijk, het had zonder een oorlog
ook zo kunnen zijn. Een ding bracht
die oorlog met zich mee evepwel, iets
waar ik persoonlijk werkelijk een tijd
nachtmerries van had. Dat waren de
borden aan de kant van de weg. Bor
den met het opschrift: "Awas mata
mata moesoe!" en daarboven staarden
twee vijandelijke blauwe ogen me aan.
"Pas op!" Want, ziet U, ik heb blauwe
ogen en ik was er heilig van overtuigd
dat ik hierdoor op een kwade dag bij
de Kempeitai terecht zou komen. Hoe
wonderlijk denkt een kind!
Ik moest vaak met ma mee als die
ging handelen of zo. Het moest. De
twee kleintjes bleven thuis bij Oma en
baboe (de trouwe ziel die soms geen
gadji kreeg maar toch bleef), broer
werd "in godsnaam, het zal z'n Neder
lands wel geen goed doen" op de
koersoes Melajoe gezet en zus moest
dan naar de eeuwige breiles. Arme
ikke zat in angst en beven achter op
de gontjengan. "O, als er maar niet
zoveel borden zijn", bad ik, en geen
Japanners. Ontwaarde ik op een af
stand een bord of een Jap of beide
("Onze Lieve Vrouw, help me" bad ik
Maria) dan sloot ik mijn vijandelijke
ogen stijf dicht en probeerde zo min
mogelijk onder de aandacht te komen.
Ik zat muisstil daar achter Mammie.
Op één fietstocht met Mam kon dit
zich soms vier of meer keren herhalen.
Mijn Moeder hield niet van fietsen, ze
kón het niet eens goed en daarom zei
ze eens: "Ik neem Marijke het liefst
mee, ze zit doodstil, babbelt niet, je
merkt haar niet eens op, je weet toch
Juul hoe nerveus ik ben en dan in die
drukte..." Nou was ik geen woelwater,
een nogal stil moederskindje, maar
geen kind zit uren stil, zegt geen woord
of er zit iets verdachts aan. Dappere
Mammie verdacht geen één bord als
het onderwerp van mijn voorbeeldig
heid.
Gek, ik zei nooit iets van mijn angst.
Dat kwam misschien omdat ik in de
veronderstelling was dat ik geen eigen
kind was. Niemand had blauwe ogen
thuis of in de familie. Opa negeerde
ik en bovendien, mijn Hollandse, zéér
blauwogige Opa was al lang wijlen.
Eigenlijk was meneer Crawfurd van al
les de schuld. Hij was een kennis van
Pa. Ik weet niet meer hoe hij eruit zag,
wel dat hij helblauwe ogen had. Waar
om moest meneer Crawfurd van alle
kinderen per sé mij het aardigst vin
den. Toen kwamen de plagerijtjes: "Ih,
iih Marijke is meneer Crawfurd's kind
je iih!" Toen ging ik twijfelen aan mijn
identiteit... Later gebeurde het, me
neer Crawfurd ging achter de kawat
en ik ontdekte per toeval de borden.
"Stel je voor dat een Jap mijn ogen
ziet, hij gaat Pa en Ma ondervragen
bij de kempei, waar onder dreigemen
ten en misschien zelfs martelingen Pa
en Ma door de mand vallen..." zo
dwarrelden de gedachten door m'n
kinderbrein.
Een doodgewone lantaarnpaal maak
te een einde aan mijn nachtmerrie. Op
een dag liep ik op de Postweg (tegen
over 't Postkantoor) bij Pasar Baroe
met een tante. Gewoon een beetje be-
landja. Opeens zag ik in de verte zo n
rotbord en nog verderop een Jap.
"Bik" vielen mijn oogleden over mijn
ogen en snel rekende ik uit dat we
ongeveer ter hoogte van het bord de
Jap zouden moeten passeren. Werk
tuigelijk liep ik mee aan de hand van
Tante, die waarschijnlijk dacht dat ik
doodmoe was van de verre tocht te
voet en dat ik daarom zo zwaar aan
haar hand voortzeulde. Enfin, het ging
totdat...WLADAM het hele firmament
danste voor mijn ogen en van schrik
en pijn sperde ik deze wijd open en
keek in het verbaasde gezicht van de
Jap...
Toen gaf ik mijn "bittere, eenzame,
geheime strijd" op en blerrend als een
uitgemergeld varken verzette ik me
tegen het, nu voldongen feit dat ik
gehaald zou worden. Weg van Pa en
Ma en allemaal.
"Hiii, hiii" gierde, gierde ik hyste-
Lees verder pag. 15, 3e kolom
12