Lin Scholte in Suriname (I) VERMAAT ZONEN maandagochtend kijkochtend Lin Scholte, de schrijfster van "Anak Kompenie", él onze lezers welbekend, brengt een vakantie door in Suriname. En wat andere abonnees in Suriname in jaren niet gelukte, ging haar "in een handomdraai" goed af. Toen we Lin schreven of ze ook wat voor Tong Tong wilde vertellen "lèlde" ze meteen al acht velletjes vol over haar eerste contacten in dit tropische land. Geen brede beschouwingen, geen politieke of culturele analyses, maar gewoon levende contacten van mens-en-mens, beginnend met wat als warmte-contact natuurlijk nummer één werd: de aanraking met Indonesische Surinamers. Suriname is een mooi land. Ruig, en ik zou haast zeggen "on ontgonnen". Zelf ben ik hier en daar buiten Par'bo (Paramaribo) wezen rondkijken, en ik geloof gerust te mogen zeggen: het is een mooi land. (Afgezien van getuigenissen van onze schoonzoon, die i.v.m. werkzaamheden inzake bo- demkundig onderzoek vaak de rimboe van het binnenland intrekt). Veel doet me hier aan Java denken. Het Java-van- toen-vroeger. Al is er ook veel wat ik hier mis. M.i. is dit land dan ook niette vergelijken met dat, wat we vroeger hadden daar. Daarom zeg ik tegen mezelf: zié dit land als Suriname en niet als Indonesië. Ook al gloeit de flamboyant hier in de straat net zo vurig als daar. En roept de knoestige, misschien wel eeuwenoude asemboom met z'n o zo prilgroene, ragfijne blaad jes weemoedige herinneringen op. Want geen toekangs djoewallan en dokkarvoerders of betjakrijders groe pen er onder de bomen op de hoeken van de straten. Geen toekang potong ramboet onder de asem- of ketapang- boom op de pleinen en pleintjes. En de geur is zo anders. Willem Walraven had gelijk met te schrijven dat je een land kunt ruiken! Een geur die mee- of tegenvalt. Soit! Habis hierover. Je vroeg me of hier geregeld sajoer goe- dek is te maken. Ik zou zeggen van wel, met een beetje moeite. Ik heb het tenminste de nodige keren al gegeten. De moeite houdt verband met de no dige 'gorrie', d.i. jonge nanka, die je niet op de pasar kunt kopen. Als het de tijd is, alleen maar rijpe. Je moet een beetje verder dan de passar gaan om aan gorrie te komen. In Lelydorp, Tamanredjo, Soekaredjo of zo. Streken waar merendeels Javanen wonen. Ik bezig opzettelijk de hier algemeen geldende term voor deze bevolkings groep uit ons geboorteland, al zitten er net zo goed Soendanezen en Ma- doerezen tussen. En mischien ook wel lui uit de "ehemalige" buitenbezittin gen. In genoemde streken kun je ge makkelijk aan gorrie komen. Vooral als je Javaans spreekt, heb je dadelijk een streepje vóór. Leuk is dat wel. Voor mij is het dan net of ik 'even thuis' ben. Voor hün kennelijk een prettige verrassing (ik zie altijd die blijde, ver raste blik van herkenning in hun ogen opglanzen), wanneer een volgens hun begrippen 'blanke mevrouw' hun in het Javaans aanspreekt. Altijd antwoorden ze hoffelijk in de hoog-Javaanse taal. Het dóet me wat. Mag je best weten. Ik krijg dan de merkwaardige nei ging om te grienen gewoon. Of ze heimwee hebben naar hun geboorte grond? Volgens Djoemirah, het meisje van onze dochter, zijn er met de jaren ettelijken naar Java gegaan. Maar de meesten keerden weer naar Suriname terug. Het land dat ze achter zich lie ten toen ze pakweg 16 of 20 jaar of zo waren, bleek hun te zijn ontgroeid, nu ze erin terugwilden als kromge- werkte, oude mensen. Op een avond belden we Rah op bij haar buren i.v.m. tahoe die ze de volgende morgen ook nog moest kopen als ze naar de passar ging. We kletsten nog wat tot Rah opeens zei dat er een 'wong kollot' naast haar stond, die graag met de "mamah-njon- jaé" wilde praten. Ik kreeg iemand aan de lijn die zich meldde als siembah die-en-die. De man babbelde zo een eind weg en liet zich ontvallen dat hij geboren was in Tjimahi. Verrast zei ik dan ook dat ik niet ver daar vandaan ter wereld kwam, n.l. Batoedjadjar. Zijn stem sloeg over van ontroering. Klonk toen opgewonden bij zijn vraag of ik er nog familie had zitten, enz. Dat ik maar gauw moest komen om te don- gèngen over daar; dat hier bij hem in de buurt veel lui waren uit onze ge boortestreek, za. Tjibolang, Tjigoegoer, Leuwigadjah en zo. Ik antwoordde hem in zijn moedertaal. Rah vertelde de volgende morgen hoe hij de hele verdere avond weinig tot niets meer zei. Alleen maar voor zich uit zat te staren en te prevelen, soms plezierig grinnikend. Een ander geval van heimwee be trof eer oude vrouw, ergens in een afgelegen gehucht bestaande uit vier a vijf huisjes aan de weg. Waar we in het "doorgangs-eethuis voor reizen de Gouvts.-ambtenaren" dat zij be heerde, onze meegebrachte nasi-go- reng zouden eten. We maakten nl. een rit naar Coppenamepunt aan de Cop- penamerivier, ca. 144 km. westelijk van Par'bo. Rondom ons rimboe (secundair bos). De weldaad van het ontbreken van gerucht van stadsverkeer. Alleen maar het blaffen van een paar honden, verontrust door onze komst. En het tokken van de kippen op het erf, die al tjèkkèrrend in de prut achter het huis hun voedsel zoch ten; eendrachtig met een paar entoks die erin rondtjepperden. De oude vrouw had mij aanvankelijk in het taki- taki (hier de voertaal) verwelkomd. Ze zag in mij blijkbaar 'de babon' van het negen man tellende gezelschap, meest jongelui. Toen ik haar in het Javaans toesprak was ze eerst verbaasd, daar na blij verrast toen ik vertelde niet van hier, maar oorspronkelijk van Java af komstig te zijn. Ze vroeg me honderd uit over Java; hoelang ik al van daar weg was en zo. En of ik melindjo had meegebracht. Op mijn bevestigend antwoord klaagde ze spijtig: "Ach me vrouw, had toch maar een heel klein beetje ook voor mij meegebracht". Het ontging haar geheel dat ik onmogelijk kon weten naar dat gehucht te zullen komen, bij iemand die naar melindjo snakte. Juweliers - Horlogers 3* Den Haag THOMSONPLEIN 18 Ze trok zich discreet terug toen we gingen eten, nadat ze pertinent het aanbod afgeslagen had 'n beetje nasi- goreng van ons te proeven. Al etend merkte ik zo terloops op dat ik er best zou willen wonen. Onze dochter vroeg of ik wel wijs was, zo in die eenzaamheid zonder het minste com fort. Ik zei maar niets en keek intens genietend om me heen om het geheel "in te drinken". Aan de overkant van de weg de groengrijze muur van het bos, betoel-betoel bos en geen netjes in het gelid staande bomen. De lucht betrok gaandeweg; de donder gromde rommelend in de verte. Het verre ge rucht van de aankomende regen werd nadrukkelijk toen de wind opstak en kleine tifoontjes deed opkronkelen van het zand en de stof op de weg. De oude vrouw zat verloren achter haar toogje en staarde afwezig naar buiten. Ik zag hoe ze lang en diep zuchtte. Ik wed dat haar gedachten heel ver weg waren. In een land ver over zee, waar ze als jong meisje melindjo bij de vleet kon krijgen. Djoemirah of kortweg Rah, is hier geboren. Bij haar is alleen nieuwsgie righeid aanwezig over het leven déér, haar ouders' geboorteland. Ze vroeg me hoe een dokkar er precies uitzag. Dank zij de voorplaat van één onzer vorige TT.bladen kon ik het haar laten zien. "Manook grédjo mevrouw? Hoe ziet zo'n beest eruit?" vroeg ze na mijn opmerking dat ik hier onze dóódsim pele mussen mis. Emping melindjo vindt ze niet lekker en petis of trassi vindt ze uitgesproken vies. Zij kent ze niet. Evenals benamingen van plaatsjes

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1968 | | pagina 8