GRONINGEN HET DEVENTERSj LANDBOUW CORPS BRIEF UIT SURINAME VAN UN SCHOLTE 16 Van Paramaribo uit een dik uur West waarts rijdend, ligt Groningen direct aan de Saramacca-rivier. Het ligt a.h.w. eensklaps vóór je, als je er na een bocht binnenrijdt. Het komt doordat de weg een tijdlang aan je rechterhand de loop volgt van de rivier, die vlak voor Groningen een brede bocht naar binnen maakt. Het was me alsof ik het verleden bin nenreed; of een droom, die werkelijk heid werd. Groningen is net zo'n stil, 'achterafgelegen' binnenplaatsje als in ons vroeger Indië. Dadelijk links van me, overhuift een bloeiende flambo yant het front van een witstenen kan toorgebouwtje met daarvoor een veld vol trotse kroonlelies. Een stille laan, omzoomd door lommerrijke bomen, scheidt dit gebouwtje van het volgen de. Een breed, laag gebouw dat het volle uitzicht heeft op de rivier-inham. Het zal waarschijnlijk ooit een kazerne zijn geweest, want naar achteren toe staan nog meer gebouwen. Vooral de poort, arcadevormig en geflankeerd door brede zijvleugels, versterkt de indruk nog meer. In die zijvleugels zijn de kantoren on dergebracht van de ambtenaren van het District Saramacca. Ambtenaren, die nu de kleine invasie 'indringers' nieuwsgierig opnemen en er aanlei ding in vinden om er een poosje lekker te niksen en te ginnegappen. Afgezien van die ambtenaren achter de ramen, heb ik nog maar drie andere personen gezien in het kleine uur dat we er wa ren. Een straatveger of tuinman die de heg van een dienstwoning aan het be snoeien was; een oude Hindoestaanse die pisangs en groenten aan ons pro beerde kwijt te raken en een man op een dienst-bromfiets de tangsipoort binnenrijdend. Die oude tangsi daar, dekt het beeld uit mijn herinnering vol komen. Het is sprekend het frontaan zicht van de meeste tangsi's van tem po doeloe. En dan die hoge, vast wel heel oude asemboom ervoor, waarin uitbundige orchideeën als parasieten groeien aan stam en zijtakken. Die oude tangsi met zijn poort en asem boom wordt aan de andere zijde be grensd door een groot erf. Daarop staat de ruime dienstwoning van de District-Commissaris van Saramacca. Een functie die m.i. is te vergelijken met die van resident in het voormalig Oost-lndië. De drie genoemde gebouwen staan rond een pretentieus aandoend plein. Daarop is gedeeltelijk een plantsoen aangelegd. Temidden waarvan een vlaggemast in de grond steekt met de Surinaamse vlag in top. Een wit doek met vijf sterren aan een ovale ring. Elke ster een ras vertegenwoordigend, die samen de Surinaamse bevolking uitmaken: Indianen, Creolen, Chinezen, Hindoestanen en Javanen. Deels in de schaduw van de asem boom, haast recht tegenover de ka zernepoort, staat een gedenkteken. Een stralende, uit de golvende zee op rijzende zon van smeedijzer met dito jaartallen 1845- 1945, bekroont een ge denkplaat in steen. De tekst luidt: "Ter herdenking aan de komst, het lijden en de volharding van de Nederlandse boeren". Blijkens de naam van het plaatsje waarschijn lijk 'Grunningers' geweest. Tegenover de plek waar het monument staat, moeten die Nederlandse boeren aan de rivier-inham voor het eerst voet aan land hebben gezet. Om te koloniseren. De overlevering gewaagt van een dok ter die aan boord kwam van zo'n schip met kolonisten, achteruit deinsde van de stank die hem tegenwalmde. De kolonisten mannen, vrouwen én kin deren hadden zonder uitzondering last van ongedierte op het lijf. Het vuil lag in dikke korsten rond hun halzen die ze stukgekrabt hadden. Bedenk eens hoe men in 1845 gekleed ging. En nog wel de Hollandse tani's uit die dagen. Oerdegelijke, onverslijt- bare kleding, gemaakt om de jaren, zo niet zelfs generaties te trotseren. On dergoed bijvoorbeeld, dat eens per jaar werd gewassen. Het duidde op spilzucht wanneer meermalen van on dergoed werd verwisseld. Een doorn in het oog van de dorpsgemeente. Maar in deze hitte, wat zullen die stumpers geleden hebben van het kli maat. Zonder de verfrissing te kennen van een bad. Water was immers alleen nodig om te drinken en het eten mee te koken? Onbekend als ze waren met de eerste beginselen van hygiëne, on bekend met tropische ziekten zoals malaria, gele koorts, ingewandsziekten, enz. Denk je die branie eens in! Om me daar in broeiende hitte, omzwermd door muskieten, steek- en andere vlie gen (agas) bomen te rooien, de bodem te bewerken. Een bodem die achteraf niet vruchtbaar bleek te zijn om te ver bouwen. Daar niet? Dan elders pro beren. Ettelijke kilometers verder naar het zuidwesten, landinwaarts. Maar toen daar de oogst bleek mee te val len, vormde de afvoer van de produk- ten een probleem. Die konden ze niet kwijt. Over land ging het eenvoudig niet. Over de rivier duurde de reis te lang om ze goed te houden. De kolo nisten daar zijn uiteindelijk stuk voor stuk 'gekrepeerd'. Ten prooi gevallen aan allerlei ziekten. De ironie wil dat verderop westwaarts de bodem zó vruchtbaar is, dat die streek een bij uitstek agrarisch gebied is verklaard. Toffeebruin is er de kleur van de vette aarde. Ik geloof als je je vinger in de grond zou steken, dat die na een tijdje wortel gaat schieten. Lin Scholte In de laatste tijd, nu het universi taire leven keer op keer in opschud ding geraakt, het onderwijs zelf woelig zoekt naar heroriëntering en studen tenrellen aan de orde van de dag schijnen te zijn, gaan onze gedachten tegen wil en dank naar een nogal ver geten en onbelangrijk geacht college, het Deventer Landbouw Corps. Pas wie zich de moeite neemt kennis te nemen van de historie van het D.L.C., zal ontdekken dat dit 'n roem rijke historie is, niet alleen "Indisch geboren en opgegroeid" zoals de le zers van Tong Tong, maar ook (als wij) na "het verlies van Indië" trouw ge bleven aan Indische tradities, en net als wij opgeruimd de wereld in ge gaan met nieuwe idealen en taken overal waar maar natuur is en vooral waar Tropische natuur is. En ook al zitten de Deventerse land bouwers nu over de hele wereld (en onderhouden met trouwe correspon dentie een solide band met hun corps), alle nieuwigheden van de moderne tijd hebben oude namen en begrippen niet verdreven als "Orang Peladang" (de ladang-boer), het officieel periodiek van het D.L.C., als "Nji Sri" (de godin van de rijstbouw), de sociëteit van het D.L.C., als "De Kalongs", de sport- afdeling, en "Ardjoena" het fiere in signe van het Corps. Met een bewonderenswaardige en benijdenswaardige onverstoorbaarheid heeft het D.L.C. zijn tradities gehand haafd, zich niet laten verscheuren of intimideren door de dreigkreten van "kolonialisme!" of "assimilatie!", en op energieke wijze de leidraad van Tong Tong metterdaad waar gemaakt: "Zoekt op basis van de nuttige erva ringen in de Gordel van Smaragd^ nieu we interessen in Nederland te wekken voor de Tropengordel". Als we dan zien hoe het Indisch- Nederlandse deel van het Nederlandse volk voor verreweg het grootste per centage alle tradities vergeet, het Le ven en de Geest van de Tropen ver geet, zijn eigen aard vergeet, en daar door de laatste bolwerkjes van traditie en nieuwe ondernemingslust vernietigt (óók Tong Tong helaas!), zouden wij haast jaloers worden op de karakter vastheid en dus ook het nieuwe nut tige levenswerk van het D.L.C., als we daarnaast niet bewogen waren door het grote respect dat we de Deven- tenaren toedragen. En hun oprecht en met grote warmte toewensen: "Wij hopen dat jullie ons nog héél lang voorbij zullen leven, mijn waarden!"

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1968 | | pagina 16