HET VERHAAL VAN ONZE LANGSEPBOOM eer» kraal gedreven, wat een opwin dende gebeurtenis was. In overleg met de veearts had mijn man voor het Landschap een Arabische dekhengst laten komen, ter verbetering van het ras, dat prachtige eigenschappen heeft, doch vrij klein is. Het was een heerlijk gezicht dat edele dier daar in vrijheid los te laten en zich direct aan het hoofd der kudde te zien plaatsen. Een mooi en interessant leven is het voor ons geweest. Ondertussen waren onze jongens klaar voor de 6e en 4e klas lagere school terwijl ons dochtertje ook al voor onderwijs in aanmerking kwam. Wij vonden het nodig voor de kinderen omgang te krijgen met jeugd van eigen soort en niet altijd met Soembanees- jes, dus besloot mijn man overplaat sing aan te vragen naar Java. Daar werd Tjimahi weer onze garnizoens plaats, voorwaar een grote overgang van het vrije leven in de buitenbezit tingen. Wegens stagnatie in de promo tie ten gevolge van de eerste wereld oorlog, was mijn man nog steeds lui tenant, dus werd ons een luitenants woning aangewezen, veel te klein voor ons gezin. Na een jaar, in 1916 kwam eindelijk de promotie tot kapitein en daarmee een groter huis. Daar wij als luitenant zo lang "buiten" hadden gezeten, was ons een rustig leven op Java met goe de scholen gegund. Toch misten wij het dikwijls moei lijke, doch steeds boeiende leven van de buitenbezittingen, wat wij ook later de gelukkigste tijd van ons leven noemden. W.M.M.-L. MOOI LEVEN Naast de voorplaat van No. 16, nog een stukje "Mooi leven". Een mooi Stil-leven. Op de weg van de kotta naar de on derneming, kochten we bij elk fruit- stalletje dat we tegen kwamen op de weg, wat fruit. En zo kwamen we aan deze verschei denheid. Markiza, pisang, doerians, laboe-siam, manggistans, ananas, druiven, aan de In onze tuin groeide dicht tegen het huis aan 'n mooie volwassen langsep. Niets bijzonders zult U zeggen, alleen er kwamen nooit vruchten aan. En wat denk je op het laatst met zo'n nutteloze boom te gaan doen? We moesten 'm maar tegor, omhakken, in mootjes kappen en verstoken in de pawon onder een dandang! Dan is ie tenminste nog ergens goed voor. Zo dachten wij. Maar dat omhakken werd telkens uitgesteld... Op 'n keer regende 't. Nou ja, regenen! Als je de hoeveelheden, beter gezegd vloedgolven lauwwarm hemelwater welke in het halfduister met kubieke meters tegelijk naar omlaag gesmeten worden met 'n kabaal dat horen en zien je vergaan, regen belieft te noe men! Okay! Het lijkt of de neerplen- zende druppels verlengd zijn tot stra len die te zamen 'n gordijn vormen zo dicht dat je er nauwelijks doorheen kunt kijken. Af en toe een flitsend vuurlint en dan ga je angstig tellen: een, twee, drie, vier, vijfeen dreu nende slagblèrrrr! Je hoort dan nog even de echo narommelen maar steeds door het gedruis van het neer vallende water en wacht gelaten op de volgende mep. Maar de volgende "blèrrrr" kwam al na drie tellen hel op lichten en toen was daar die ene oor verscheurende klap. Weer die verblin dende vuurstraal, onmiddellijk gevolgd door een formidabele lelKilapppp! BlèkètèrrrrH! Nou, ik zal je vertellen, tante Bella hè, die we te logeren had- mand gebonden, gekocht in de toko. Klappers, djagoeng, ramboetans, kates en (onzichtbaar, in de mand rechts) doekoe's. Wat een tjodots zijn we eigenlijk. Een van de meisjes-logé's leende van baboe een sarong en kabaja en werd deze aardige foto gemaakt. Helemaal links, de koperen kinangan; sirih-doos. "Noewon nginang, mas..." Plantersvrouw den, toch al geen heldin want die ging al voor 'n rochelende têtek op de loop, tante Bella kroop met angst en beven in haar kuis etui en Nero onze hond onder de kolong... Nou gaat Kêpandjen ten onder in 'n hel van vuur en vlammen... Maar er gebeurde verder niks. En opeens was de regen, de oedan dêrês, voorbij. Het bliksem de nog een paar keer, maar je kon heel lang blijven tellen alvorens 'n zwak "Blerr" te horen en de donder verwijderde zich ook meer en meer... richting Kêloed.... De natuur was uitgeraasd en weer tot rust gekomen. Na 'n fikse regenbui is het heerlijk in de tuin te zijn. Alle stof is wegge spoeld of neergeslagen, het blad is weer fris en groen en de gambir prê- sik, mêlati en kêmoening wedijveren met elkaar wie het lekkerst riekt. Ergens in de tuin is 'n stroompje ge vormd en het geluid van het wegschie tende water is goed om er naar te luisteren. Weet U waar het geluid van 'n kalèn, zo,n klein riviertje diep in de goenoeng, me aan doet denken? Aan gegiechel! Moet U maar 's opletten, 't Is net of 't ene waterdeeltje krijgertje speelt met 't andere, ze krijgen elkaar nooit te pakken en daar hebben ze zo'n lol over dat ze zitten te giechelen! Onwillekeurig rek je de armen zo ver mogelijk naar achteren en je zuigt de longen vol zuivere lucht. In de top van 'n moerbei zit 'n kwetterende, klets natte kentilang met 'n kokette kuif verontwaardigd, verpieterd, verregend en verfomfaaid... Het dampt. De goe de aarde dampt en de bomen dampen. Ook de langsep, groeiend dicht tegen het huis aan. Maar niet de hele, want er stond slechts de helft van wat eens 'n mooie boom was. De andere helft was verkoold... De bliksem was hier ingeslagen... Têgor? Omhakken? Niet doen ih! Heilig! Als ie er niet gestaan had, misschien was de blêdèg wel in het huis geslagen... Je moet er niet aan denken... Pa en Ma en tante Bella en wij kindertjes en Si Mar en Si Bastam en Nero en de kambings... Een paar maanden later begon onze boom zowaar te bloeien. "Zie je wel", zeiden Mar en Bastam. Dat is uit dank baarheid dat er niet de bijl is ingezet! De bloemen werden gave trossen vruchten, allemaal met een donzige koelit langsep! Groot en zoet! Tante Bella was de eerste die er wat van kreeg toegezonden. "Lieve tante Bella, bijgaand wat langsep. U weet wel van die boom waarin de bliksem sloeg"... G. H. Bartman

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1968 | | pagina 6