fTi A.K. Als je dat nou zo léést, hè... dat het Engelse cricket-elftal Zuid-Afrika niet in mag, laat staan daar mag spélen na d'r eerst voor uitgenodigd te zijn overeenkomstig een al jarenlange tra ditie van eens-in-de-zoveel-tijd een se rie wedstrijden Zuid-Afrika/Engeland als je dan leest dat dat Engelse elftal nu opeens krijgt te horen "je blijft maar thuis" omdat er één kleur ling in zit... wat wij zouden noemen een Indische jongen... tja, hoever zijn we dan eigenlijk met... nou ja met alles in deze wereld. D'r zijn nóg erger dingen veel gro vere wreedheden, omvangrijker ón- rechten, nü gaande, op dit ogenblik maar de oorsprong daarvan is dezelf de: nl. ónze aanpak van dit leven en van deze wereld en van onze mede mens als die maar wat minder op Ik was gericht en wat meer op Wij...en óók wat meer op...ja, hoe zal ik dat zeggen: ook wat meer gericht op de bedoeling van het geheel. Niet op ónze bedoeling ermee (op dat wat ik nou zo graag wil of u of onze buurman) nee, de bedoeling van die hele wereld en van dat hele leven zélf. De bedoe ling waarmee het is begonnen. En waaróm het is begonnen. Waar je veel daarvan onder wóórden tegenkomt, van die wereldbedoeling die zo moeilijk onder woorden te bren gen is dat is in zich-noemende-het- enige-lndische-blad-ter-wereld: Tong Tong. Wat mij betreft het enige blad dat ik ooit hélemaal léés maar ook dat zit 'm vooral in dat Indisch-zijn er van. Waarbij mijn eigen jaren in de tropen wel aanleiding zijn (en ook hülpmiddel om woordspelingen te ver staan waar Indonesisch in meespeelt), maar waarvan toch de kèrn is: dat weldadige samengaan, die harmoni sche mènging van Oosters inzicht en Westerse toepassing van Oosters "zijn" en Westers "doen" die "het Indische" is. Het gemengd-blóedige niet alleen, maar ook heit "wezens-ge mengde". Uiteraard niet per se ideaal belichaamd in iedere Indischman, zó maar maar wel voor mijn gevoel in wat er met de tropische regelmaat van zeewind of regentijd telkens weer te rechtkomt in Tong Tong, meestal ge merkt met de afkorting T.R. voor de hoofdredacteur Tjalie Robinson, die zelfs een losse foto van zomaar wat palmen rond een kampong-hoekje niet afdoet met "klappers in kampoeng" als bijschrift, maar met iets als dit: Vermoedelijk heeft de Schepper, toen hij moe was van het scheppen van duizenden soorten bomen en heesters van het gewone model, op het eind van de dag, zittend onder een wijde waringin, zich verstrooid bezig ge houden met het knippen van rozetten. Zoals huisvrouwen 's avonds doen als ze moe zijn van het veelomvattende huishoudelijke werk. Of kinderen, die niet alleen gelukkig kunnen zijn met het doen van zinvolle en belangrijke dingen, maar ook graag "zomaar" met vouwen en knippen in een ouwe krant. Goed, dat deed de Schepper toen ook..., enz. enz. Het hele verhaal kunt U desgewenst nog eens lezen "Bij de Voorplaat" van het nummer van 15 augustus jl. En de man die dit voorlas, na de hierboven geciteerde inleiding, was Bert Garthoff in zijn ook door ontelbare Indischgas- ten met grote sympathie beluisterde radioprogramma "Weer of geen weer", elke zondagochtend om half negen. De enige andere publicist die af en toe ook wat uit Tong Tong citeert is de dichter Willem Brandt. (Zie het ar tikel BEGRIP in dit nummer). Verder zwijgt de hele Nederlandse pers als het graf. Nooit heb ik groter graf ge zien in mijn leven! Het is ontstellend zich te realiseren hoe een enorme groep Indischgasten van bijna een half millioen mensen hier eigenlijk geestelijk begraven leeft, al leen gewaardeerd als gepresteerd wordt wat "lakoe" is in Hollandse op vattingen en verder afgemaakt met drie grafstenen: 1. koloniaal dus ver derfelijk, 2. Voorbij dus waardeloos, 3. het afmeten van alles wat Indisch is naar een handvol (echte of vermeende) foute mensen of daden. Overigens behoort een veel groter percentage In dischgasten tot deze "grafsteen-aan- dragers" dan U wel beseft. En het schrikbarende is dat deze drie grafstenen allemaal gemaakt zijn van één soort materiaal: kleinburger lijke benepenheid; kleinheid van geest. Bij Indische mensen komt er nog een ander verschijnsel bij, een verschijnsel dat nog dateert uit de tijd toen Indo's nog vaak als paria's aan de rand van de samenleving woonden en blind ver heerlijkten alles wat blank en Europees was. Want nog steeds "batjokt" me nige Indischman zijn eigen cultuur en historie genadeloos op beperkte (en vaak vermeende) tekorten en ziet niet dat de Europese maatschappij dezelf de tekorten heeft, en vaak véél erger. Daarom doet het zo goed bij hoge uitzondering een mens te ontmoeten met de hoogte van postuur om heen te kunnen kijken over de modderpoe len van het algemeen menselijke en de bergen te ontwaren van het hoge en onaantastbare. Helaas, hoe weinige van dezen zijn er maar... DE ONTSNAPPING Op een middag zat ik mijn huiswerk te maken, ik was veertien, in mijn ka mer. Plotseling een kop om het hoekje van het raam. "Pssst, ik weet veel pentjit" (jonge mangga). "Waar?" "Bij si-djaga, ajoh kom". Ik schoot snel mijn blouse aan. Dan zachtjes het raam uit, de straat op en samen naar de tuin van si-djaga. Voor zichtig en vrijwel geluidloos drukten wij ons door de kembang-sepatoe pag- ger, die si-djaga's tuin en het park scheidden, en slopen naar de mangga- boom. Via knie en schouder van Peh, die zich tegelijkertijd oprichtte, schoot ik de boom in. Toen ik op de derde tak zat en wou beginnen te plukken, riep Peh opeens: "Eééh pas op, ister rang-rang". Ver schrikt keek ik naar beneden. En ja hoor, ik had een rang-rang nest ver stoord. Die krengen waren al bezig zich over de onderste takken en de stam te verspreiden. Ik kon niet meer terug. Daarom maar een tak hoger. Maar de rang-rang gingen ook al naar boven. Ik kende de pijn van rang-rang beten en begon te zweten. itor* "Laat je donderen", riep Peh. "Durf niet, al te hoog", riep ik angstig terug. "Ajoh, klim naar boven, ik zal je red den"... en weg rende Peh. Nog geen minuut later klonk de stem van Peh van schuin boven mij: "Ajoh jij, naar boven klimmen, ik ga jou halen". Peh was snel in zo'n slanke naaldboom geklommen, die het park omzoomden, waar si-djaga de zorg over had. Peh klom steeds hoger, waardoor de, nog jonge, naaldboom ging buigen. Zo gebeurde het dat Peh, inplaats van naar boven, naar beneden klom, in mijn richting en ik voorzichtig kon overstappen. Samen klommen wij nu terug. Eerst even naar boven en dan in een bocht weer naar beneden, al naar gelang de naaldboom zich weer oprichtte. Toen wij weer beneden kwamen, stond si-djaga ons al op te wachten met zo'n lekker soepel stukje rottan. We kregen er flink van langs. Ten onrechte vonden wij, want wij had den zelfs niet één pentjit te pakken ge kregen. Tien minuten later zat ik weer met een doodonschuldig gezicht in mijn kamer mijn algebrasommen te maken. 5

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1968 | | pagina 5