Coen's graf gezocht door dr. H. J. DE GRAAF 6 Reeds vaker is mij gevraagd, iets te schrijven over het graf van Coen, onze grootste gouverneur-generaal. Velen hebben wat gehoord over het onderzoek in de 30-er jaren naar dit graf ingesteld, doch het fijne van de zaak is hun ont gaan. Toch zijn over dit onderzoek enige uitstekende, maar uiteraard vervelende geschriften verschenen, waarin de zaak van A tot Z is uitgeplozen. Doch wie heeft tijd om zich in die dorre lectuur te verdiepen? Eerlijk gezegd, ik ben er ook pas laat toe gekomen. Trouwens de kwestie van Coen's graf heeft mij nooit bijzonder geïnte resseerd; ik houd meer van Coen's daden. Doch daar ik verscheidene per sonen, die bij het onderzoek in Bata- via's Benedenstad betrokken zijn ge weest, goed gekend heb de mees ten hunner rusten nu ook al in hun graf wil ik er toch iets over vertel len. Het schijnt dat het jaar 1929 een flinke stoot tot een onderzoek naar Coen's graf heeft gegeven. Toen her dacht men blijmoedig Coen's dood in het belegerde Batavia, drie eeuwen geleden. Voor een grote drom belang stellenden hield de Landarchivaris, dr. Godée Molsbergen toen bij Coen's standbeeld op het Waterlooplein, een herdenkingsrede, die er niet om loog. Er werden kransen gelegd enz. Ook had 's avonds een bijeenkomst plaats in de historische Portugese Buitenkerk waar Z.Exc. de Graeff e.E. versche nen. Enfin het was een vaderlandse, goed-Nederlandse herdenking, waarbij vooral de Europeanen zich sterk be trokken voelden. Daarna moet ook de belangstelling voor Coen's laatste rust plaats krachtig zijn ontwaakt. Doch waar zou men het gebeente van de grote man dienen te zoeken? Het is bekend, dat Coen na zijn plot selinge overlijden op 21 september 1629 niet dadelijk in de kerk is begra ven, gelijk toen de gewoonte bij voor name persoonlijkheden was. Dit ge bouw lag toen n.l. buiten de wallen en was door de vijandelijke Javanen ver brand. Voorlopig werd hij daarom in het toenmalige stadhuis ter aarde be steld. Eerst moest er een nieuwe kerk gebouwd worden en deze was nauwe lijks enigszins voor het doel bruikbaar, of Coen's stoffelijk overschot werd er op 4 aug. 1634 plechtig heengebracht. Evenwel, men had deze kruiskerk op een té slappe grond gebouwd, want binnen een eeuw was hij zo bouwval lig geworden, dat hij door een nieuw gebouw, de koepelkerk genaamd, ver vangen moest worden (1736). Deze was een nog korter bestaan bescho ren, want reeds in 1808 moest ook dit kerkgebouw wegens bouwvalligheid gesloopt worden. Daarna kwam er geen kerk meer op deze plek, want het oude Kasteel was op last van de hardhandige gouverneur-generaal Daendels afgebroken en het regerings centrum naar Weltevreden verplaatst. De weinige Christenen, die nog in de oude, door malaria verpeste beneden stad waren overgebleven, konden wel in de nog bestaande Portugese Buiten kerk kerken. fleT vrij gekomen terrein werd nu voor allerlei profane doeleinden ge bruikt, en ten slotte in 1857 voor f 9000,aan de firma Geo Wehry verkocht. Deze firma liet er een lang werpige goedang neerzetten, die van het Stadhuisplein tot aan de kali Besar reikte, een flinke afstand dus. Deze goedang had natuurlijk een cementen vloer en nu was de grote vraag: Wat zat er onder dat cement? Waren er nog grafkelders en in welke toestand bevonden zich deze? Met deze kwestie hebben zich in 1929 twee heren bezig gehouden, die, als zij vreedzaam hadden kunnen sa menwerken, de zaak een heel eind in de goede richting hadden kunnen bren gen. De eerste was de heer C. C. F. M. LeRoux, directeur van het Museum, de welbekende Gedong Gadjah aan het Koningsplein, een zeer kundig en ac tief man, uitmuntend geschikt om be paalde werkzaamheden te leiden. De andere was de toenmalige adjunct landsarchivaris mr. P. C. Bloys van Treslong Prins, die wij in het vervolg maar met Prins zullen aanduiden. Over deze in de omgang niet steeds gemak kelijke man heb ik in een vorige Tong Tong al eens geschreven. Deze moei lijke heer had in het Landsarchief enige waardevolle documenten ontdekt, die wellicht nuttig konden zijn bij het op het spoor komen van Coen's graf. Echter, korte tijd na het begin hunner samenwerking kregen beide heren on enigheid. De heer Le Roux zou zich volgens Prins "bij de actie welke door eenige heeren tegen" hem "werd gevoerd, hebben aangesloten en wens te niet meer mede te werken". Hiermede zal misschien wel verband houden, dat door toedoen van de Chef van de Oudheidkundige Dienst, dr. F. D. K. Bosch, aan Prins de toegang tot de goedang van Geo Wehry, waar het graf zich zou bevinden, ontzegd werd. Zo bleef het onderzoek ter plaatse een viertal jaren rusten, natuurlijk tot Prins' grote ergernis. /.ïVv O -v,- '«*>ƒ<<•-*■*, Vfan .h)i' i/i-." n*u ntrauh «A-A A Sep V'- f Plattegrond van de Nieuwe Hollandse kerk volgens Heydt.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1969 | | pagina 6