Herinnering aan
Dr Sosro Kartono
Het raadsel
van de drie vruchten
r I
Dr. Sosro Kartono
Het was nog in de tijd in Batavia, on
geveer 40 jaar geleden in 1929 of
daaromtrent, dat we in een groot
oud-Indisch huis woonden met een
enorme, aan één kant open achter
galerij met hoge, grijsgeverfde deuren,
naar alle kamers toegang gevend,
soort jalouzieën, en Singapore deur
tjes voor overdag; echt tempo doeloe.
Het was er koel en ruim en prettig.
Daar was het, dat Sosro Kartono vele
malen bij ons heeft gegeten, als hij
vanuit Bandoeng in Batavia moest zijn.
Mijn man kende hem uit de studenten
tijd hij studeerde o.a. in Leiden
en ik herinner mij met hoe grote eer
bied en vreugde hij door ons begroet
werd, toen we elkaar in Indië weer
terugzagen! Trouwens het was altijd
een blij gebeuren de Indonesische en
de Chinese vrienden, die we in Hol
land hadden leren kennen in hun ei
gen land van herkomst weer terug te
zien.
Een van de eerste keren dat Sosro
Kartono bij ons was, zat hij heel aan
dachtig en geïnteresseerd rond te
kijken, en zei toen opeens: "ik zie
zoveel, dat zich hier heeft afgespeeld,
vroeger.
Ik vroeg in jeugdige overmoed: "Wat
ziet U dan allemaal, vertel het ons
eens?" Wijzelf hadden nooit iets ge
zien, dan wat er stond en hing van
onze eenvoudige inboedel. Hij keek
mij een tijdlang zwijgend aan en zei
toen: "Nee, ik zal U er niet van ver
tellen, het is veel naars en weinig
vrolijks". Ik wist toen nog niet zoveel
van zijn grote uitzonderlijke gaven;
misschien maar goed, want ik heb
deze uitspraak toen niet au serieux
genomen, maar gevoegd bij het vele
wat nieuw en bijzonder voor mij was
in dit geweldige land.
Later heb ik gehoord en begrepen,
dat hij veel gezien kón hebben van
de tonelen die zich daar inderdaad in
dat grote huis hadden afgespeeld.
Maar in die dagen, dat wij er woon
den met drie later vier kleine
woelwaters, die onze aandacht opeis
ten, aten wij er vrolijk en meestal on
bezorgd onze gezellige bordjes rijst.
Een andere keer sprak hij over de
vele mensen, die tot hem kwamen met
ziekte en zorgen, allen met de hoop
en het vertrouwen geholpen te zullen
worden. Voor hem was het een ere
zaak al zijn krachten en gaven aan te
wenden, om ze niet te beschamen, en
daar zij in hem geloofden, was een
flesje water uit zijn hand ontvangen,
vaak voldoende om genezing te doen
intreden na het gebruik er van. Water,
zuiver water en petroleum bevatten
volgens hem geneeskracht even goed
als allerlei kruiden uit de natuur voort
gekomen.
Een ander maal vertelde hij, dat hij
bij het bed van de zieke ging zitten,
met hem praatte en dan zei: "Ik heb
hier Uw medicijn meegebracht, maar
het smaakt niet lekker en U zou mis
schien moeite hebben het op te drin
ken, ik zal het voor U opdrinken". Dat
was dan b.v. een kleine hoeveelheid
petroleum!
Op een keer werd hij door een wan
hopige vader gehaald bij een klein
kind in de benedenstad midden in de
nacht. Het was heel, héél slecht weer,
ik denk midden in de west-moes
son, maar hij ging onmiddellijk en
legde de hele weg te voet af. "En",
vroeg ik, "werd het kindje beter?"
"Ja", zei hij, "de ouders waren zo
bemoedigd en zo overtuigd, dat de
tegenkrachten, die ik hen had mogen
brengen, sterker moesten zijn dan de
ziekte dat zijzelf ook kracht kregen,
om die goede sfeer rondom hun kind
te herstellen, die nodig was voor de
genezing".
Ik zei U al, dat het minstens 40 jaar
geleden is, dat dat gebeurde. Veel
wat we in die lange periode hebben
beleefd is vervaagd of helemaal ver
geten, maar niet wat hij ons toen in
alle eenvoud en wijsheid vertelde.
Misschien gebruikte hij enigszins an
dere woorden om ons uit te leggen,
wat we pas later, toen we ouder waren
en langer in het Oosten, beter be
grepen hebben, maar het kwam hier
op neer:
Je uiterste krachten geven van hoofd
en hart voor een medemens in nood,
zonder enige bijbedoeling en telkens
weer opnieuw.
Hoe sterk moet deze mens geweest
zijn! en hoe waard om nooit vergeten
te worden.
H. Jonkman - de Bruine
Tajip was schrijvertje bij ons op kan
toor. Hij had eind H.I.S. (Holland In
landse School). Zijn jeugd en zijn le
vendigheid gaven de sfeer op kantoor
een vrolijk tintje. Hij nam ons graag
in de maling en ik had al een poos
zitten verzinnen hoe ik hem eens beet
kon nemen. Eindelijk had ik wat ge
vonden.
"Tajip", riep ik hem, "ik heb een raad
sel voor je, daarin ben je immers zo
bedreven. Het is een javaans raadsel,
dus je zult er wel geen moeite mee
hebben.
Akoe loerohkno teloong roepo wo-
woan, djing djenenge diwiwiti ngan-
go aksoro no, nehk kowe biso ngo-
legno, kowe tahk bajar teloong idji
teloong talèn.
Zoek voor mij drie vruchten, waar
van de namen beginnen met de
letter N; wanneer je me dit kunt
leveren, betaal ik je voor die drie
vruchten drie kwartjes.
Tajip begon met de naam Nanas te
noemen. "Dat is er een", zei ik, nu
verder". "Nangka", zei hij vlot ,maar
verder kwam hij niet. Hij liet het er
echter niet bij zitten en vroeg, thuis
gekomen, zijn kostvrouw om hulp.
Daar was ze toe bereid, echter tegen
betaling van een dubbeltje. Tajip gaf
haar het geldstukje en keerde welge
moed op kantoor terug om mij te ver
tellen, dat hij de derde vrucht gevon
den had. "De Nam-nam", zei hij tri
omfantelijk en hield zijn hand op voor
de beloning. "Ja", zei ik, "maar in het
raadsel staat toch duidelijk, dat je ze
mij eerst moet leveren". Tajip keek op
zijn neus: drie vruchten, die nu net
niet zo maar te vinden waren!
De volgende dag riep ik het schrijver
tje bij me en gaf hem drie kwartjes.
D.
5