zichtigheidshalve schertsend, en m'n vader zei dat ik niet goed snik was. Welbeschouwd moest je het ook wor den bij die elke avond weerkerende zwijgende, duistere omsingelingen van die angstig ineengedoken olielamp lichten. In de vooravond hing er om en in het huis ook een wazig rookgordijn. Goenoeng Sahari was een berucht malarianest en 's avonds kwamen gro te zwermen eentonig gonzende mus kieten uit hun schuilhoeken. Dan mochten wij jongens buiten op het erf de hoopjes bijeengeveegde djohar- en waroebiaderen in brand steken. Uit die hoopjes kwam een dikke olieach tige walm, waar je geweldig van hoest te en tranen met tuiten schreide. Dat was de tuin. Voor binnen liet Ma ons in de waroeng een obat njamoek tjina kopen, een bamboestok van ongeveer een halve meter lang, waar een bruin achtige substantie aan vastgekoekt zat, die smeulde en een enorm rook gordijn gaf. Met die smeulstok werd elke kamer op zijn beurt uitgerookt. Wij vonden het middel erger dan de kwaal, want jeuk van de muskieten beten namen we wel. Maar Pa be streed de malaria en dat was belang rijk. Van thuis herinner ik me de avon den het best omdat ik overdag op school of op straat was. Het huis staat er nog (Nr. 23), maar ik schrok toen ik het terug zag: ver- dwergd en verschrompeld. Voor de peuter van dertig jaar geleden waren huis en tuin zo veel groter. Zo is er zoveel aan de stad van vandaag, dat bij weerzien pijn doet. Die gezellige buurten op Batoetoelis, Kemajoran en Petodjo zijn grotendeels vervallen. De huizen zijn verbrokkeld, vervuild, uit gewoond, een triest gezicht. Toch gaat dat moderniseren niet systematisch zijn gang. Men schijnt maar weinig huizen af te breken om er nieuwe voor in de plaats te zetten. De huizen wor den langzaam maar zeker „opgegeten" door Chinese toko's, fabriekjes en goedangs. Eerst komt er een hoge en stevige pagger om het erf. Dan komt er een atappen afdak aan de voor gevel. Dat afdak kruipt langzaam maar zeker vooruit tot de pagger bereikt is. Dan wordt de pagger hoger opgetrok ken, hier en daar vervangen door een steviger planken beschot. Het dak wordt versterkt; langzamerhand ont staat een nieuw huis. Van de straat af zie je planken, brandhout, verroeste ijzeren bedden, een schel uithangbord. Daarachter sterft ongemerkt het oude, dierbare huis van mijnheer Carli uit. Neen, ik kan niet zeggen dat het moderniseren van Batavia op wrede, pijnlijke wijze gaat. Waarom moet di rect de linggis van de sloper erbij komen? De Bataviaan is vriendelijk en gemoedelijk. Men schijnt nog steeds niet erg te houden van de moderne, hoekige, koude bouwtrant. Er zit nog steeds een „apa boleh boewat" achter elke nieuwheid. Daarom ook is er in de aanblik van Batavia wezenlijk niets veranderd. Er is geen moderne city planning. Molenvliet Oost en West, Senen, Tanah Abang, Laan Holle, zijn allemaal nog net zo als dertig jaar te rug. Alleen maken ze nu door het druk ke verkeer een nauwe indruk. Maar als we vroeger met de familie een toertje maakten met de mylord en door deze straten reden, dan reden we sta tig, ruim, rustig en voornaam. Auto's waren er amper niet. En maar weinig sado's. Voor onze huidige maatstaven waren de wegen toen te breed, maar voor de toenmalige royale en brede levensopvatting net goed genoeg. Onder Batavia versta ik nog steeds niet de nieuwe buurt, het tegenwoor dige Menteng, Menteng is Batavia niet. Menteng is een aanplaksel van Batavia, op een tovertapijt kant en klaar ergens uit overgewaaid. Het Menteng van toen was een kale vlakte, een savanne met hier en daar een klein plukje bomen. De mangisbomen zijn gebleven en staan nog steeds op een paar erven aan de Oranjeboule vard. Dan staat er nog in Kampong Baroe (achter de Theresiakerkweg) één lontarboom, die er dertig jaar ge leden ook al was. Waar nu die kam pong Baroe en vuilnisbelt zijn, was vroeger een rawa. Op de savanne en bij de rawa zwierven wij rond met ka tapult of windbuks, jagend op tekoe- koer, ajaman of poejoe. Het Lembangmeer lag er als een verlaten vijvertje met een lek kano'tje. Menteng was dus ons jacht-, vis- en zwemgebied en vervulde het totaal van onze jongensverlangens. We wandel den er naar toe, zoals we ook naar Tanah Abang, Priok en Meester-Cor- nelis wandelden. Afstanden konden weinig voor ons betekenen, omdat de weg van huis naar ontspanningster rein óók ontspanning was: hoe langer hoe mooier dus. Onze kennis van de planten-, bomen- en vogelwereld was enorm. Moderne kinderen kunnen dag in dag uit door een straat gaan zonder te weten wat voor bomen op de aan grenzende erven staan. Het kind van heden heeft ook geen interesse voor nieuwbouw. Een project als de bouw van Kebajoran zou een kwart eeuw terug honderden jongelui hebben aan getrokken. Hoe wonderbaarlijk is de aanleg van 't grote viaduct over spoor baan en bandjirkanaal al niet. Om een bijzondere reden ook zou deze ge beurtenis onze bijzondere belang stelling hebben. De aarde immers voor de oprit van het viaduct is van de heuvel bij de sluis van Manggarai van daan gekomen. En vlak achter deze heuvel licht „De Kom", een komvor mige verbreding van een bevloeiings- kanaaltje, dat zijn water via een duiker krijgt van de sluis. In die Kom heb ben heel wat Bataviase en Meesterse jongens leren zwemmen toen er nog Van de heer Schille (zittend links) kregen wij een foto van een café restaurant-pension in het oude W eltevreden dat vermoedelijk maar heel weinig Anak Betawie ooit gekend hebben, hoe wel het stond op een plaats die vele lezers ettelijke malen gepas seerd zijn: tegenover het Militaire Hospitaal. Het stond namelijk op de hoek van deze straat (de Hospitaalweg) en Gang Mendjangan, daar haaks op. Het werd gedreven door een gepensionneerd sergeant ziekenverpleger, de heer Hijenhuis (ach tergrond, met bretels) en zijn Menadonese vrouw en dochter naast hem). Het werd hoofdzakelijk bezocht door Europese militairen (waarvan er ook twee bij Hr. Hijenhuis in pension waren), maar veel publiciteit wilde men ook niet. Het was nu een gezellig, huiselijk en intiem clubje dat er regelmatig kwam. De heer Schille herinnert zich van de foto alleen nog de heer Rietbergen (voorgrond), de gepension neerd e kapt. v. Maurik (staande tweede v. links) en de heer Geelhoed (zittend rechts). Wie zou nog weten waar de heer Hijenhuis gebleven is? 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1969 | | pagina 14