geen zwembaden waren. De Kom had een bijzondere aantrekkingskracht om dat beweerd werd, dat er af en toe een sterke zuiging in optrad door de duiker naar de sluis. Misschien was het ook wel zo, maar ik ben er nooit verdronken. Noch één van m'n vriend jes. Maar goed, De Kom heeft alle at tractie verloren in deze tijd. Maar een nieuwe attractie was toch het weg graven van die heuvel. Ikzelf heb met een kinderlijk gespannen interesse uren lang staan kijken naar het mach tige werk van de tractors, kraan wagens, excavators en bulldozers. De miraculeuze kracht van deze reuzen- torren met hun vibrerende dynamiek in het pok-pok-pok en brrrrrrr van de zwoegende motoren zou ons, jongens van vroeger, met drommen naar Mang- garai gelokt hebben. Evenals het Harm- ston circus zouden we ervoor op stok gegaan zijn. We zouden met open monden en op ons hurken hebben zit ten kijken in het begin en we zouden meegereden hebben op deze Paul d'lvoi-wagens later. Maar de jeugd van thans gaat naar "Road to Utopia" en „Variety Girl". Omdat de jeugd op straat leefde, gedroeg de straat zich er ook naar. De straat was bonter en fleuriger. Er waren ontelbare wandelende snoep en eettentjes. Je had bij voorbeeld de bonte kraam van de goelaliverkoper met zijn gedraaide en gevlochten wit te, rose en bruine suikerstokken van een cent of een halve cent. Je had de haroemanisverkoper met zijn wonder- trommel met de draaiende as, waar de gesponnen suikerdraden als spinne- weefsel vanaf vlogen. Die draden wer den handig gewonden om een bam boestokje tot grote, luchtige bal, die echter ongelooflijk kleverig was en door de een of andere bovennatuur lijke oorzaak kregen we die rommel altijd in ons haar. Je had broodver kopers, die platte Tijl Uilenspiegel broodjes verkochten in de vorm van paardjes, krokodilletjes, vissen en vo gels met rose suikeroogjes. Je had Chinezen die anisan en manisan ver kochten en verkopers van koewe be- kó, waarbij een suikerbei geblazen werd in een vormpje van een of ander dier. En dan waren er natuurlijk aller lei koele dranken: tjendol, tjintjao, stroop, ijs poeter, ijs gantoeng, ijs do- gèr. Moderne ook Chinese en In donesische kinderen snoepen niet meer op straat. Maar daarom zijn al die leuke draagmanden in rose, hel blauw en kanariegeel nu verdwenen. In plaats daarvan zijn de eetstalletjes gekomen, maar die zijn grauw en groe zelig en saai. Leuk en verlokkelijk zijn alleen nog de gado-gado-verkopers bij avond met hun hoog en sierlijk opge maakte groentenetalages met grote kolen, frisse ketimoens, lomboks en helrode doeken. Maar de sierkunst van de anak Be- tawie heeft gelukkig elders een uit weg gevonden: in de betjak-schilder kunst. Nergens anders in Indonesië worden de betjaks zo mooi beschil derd als hier. Sommige schilderijen op het achterpaneel van de bak doen denken aan de primitieve Haitische of Abessijnse schilderkunst, waarvan Life en Vogue soms kleurenreportages brengen. Als wij hier een Dewitt Peters hadden als in Cuba, zou er een aparte interessante studie over geschreven kunnen worden. Er is veel rommel bij, dat is waar, maar wie oplet vindt de wonderlijkste verrassingen. Zo zag ik een schilderij dat een Hollands laag land met rechte sloten voorstelde. Maar over dit landschap snelden in een zwijgende omineuze achtervolging een Pocketbook-kangeroe en een Au stralische leeuw. Over dit tafereel welfde zich een onschuldige lente hemel van Botticelli, met twee onbe wogen toeschouwende mollige wolk jes als ogen. Er zat een misschien ongewilde, maar toch beklemmende dreiging in dat schilderstuk, die me lang is bij gebleven. Elders zag ik een zeegezicht bij maanlicht met niet de techniek, maar positief de sfeer van soortgelijke schilderijen van Albert Pinkham Ryder. Maar niet alleen de panelen, ook het decoratieve werk aan spatborden en zijstukken is vaak won derlijk uitgevoerd, meestal bloemmo tieven, maar ik zag ook vignetten met een frappant dessin: een hoogmoedige sphinx met twee enorme pauweveren in plaats van een achterlijf, een lig gende godin omstrengeld door een python, een wonderlijk gestyleerd leeuwtje met een wit befje, zwarte manen en Mr. Esquire-ogen. In de let- terkeuze is voldoende variatie om een Imre Reiner opgetogen te maken, maar ook de opschriften zelf zijn vaak gees tig verzonnen. Zo zag ik een betjak, die twijfelaars aanspreekt: „Samadju- ga", een ander stelt de toekomstige occupant gerust: „Bèrès" of prepa reert hem op een sloom tempo: „Sa- bar". Als ik zulke dingen zie weet ik dat Betawie nog lang niet dood is. Trouwens de straat en het leven in de straat zullen steeds nummer één blijven. Overal verrijzen nieuwe centra van straatslenterij: Pasar Rumput (bij het J. P. Coen-internaat), de voortzet ting van het Kramatplein voorbij de spoorbaan, pasar Lindeteves bij Glo- dok, het straatgedeelte van Kramat bij Gang Paseban om maar enkele te noemen. Het straatgerecht dat het moderne Betawie typeert is de kerak- ketan, een stevige drooggebakken omelet van beras-katan met een een- denei, ebbie, uien, sambal en nog meer kruiden, warm, crisp, smakelijk en voedzaam. Want de Bataviaan houdt op zijn zwerftochten van een hartige hap. En van een nieuwe hap. De nasi rames is nu definitief anders samengesteld dan een paar jaren te rug, zo ook de djakin (een zure gado- gado). De eet-centra zijn nog steeds Pantjoran en Senen. Sommige ge rechten zijn definitief verdwenen, b.v. de pie-o, een soort schildpadsoep, an dere weer zijn veel duurder geworden, zoals boeboer ikan en hay som tja. Maar er zijn andere goedkopere „hors d'oeuvres" voor in de plaats gekomen, zoals sie-ham, het portie gekookte zeeschelpjes met tomatensaus. Voor de stevige maaltijd kruipt de lekker bek, die graag wat rustiger zit, in een restaurantje aan Toa Se Bio of Gang Gloria (achter Kam Leng). Voor de echte anak Betawie is de stad prac- tisch niet veranderd. En toch, en toch... Ik ben tenslotte een Bataviaan, die zijn stad opgewekt en optimistisch wil zien en dan licht geneigd is over klei nigheden heen te kijken, die niettemin positieve voorlopers kunnen zijn van een ander leven. Een modern maar door en door Bataviaas liedje van de jongen-van-de-straat leerde mij, dat twee zaken Batavia's onbezorgde le ven ernstig bedreigen: het armer wor den en het knapper worden. Dit is het liedje: Tjieta is een negerjongen Ogen zwart als teer. Tjieta moet naar school toe gaan; Hij moet leren meer en meer. Hij eet rijst met sambal, Zijn broek nog niet getambal, Hij brengt zijn hoofdop hol. Tjields vader heet Kerlono, Hij werk bij de trem. En zijn zusjes en zijn broertjes Isterniet met hem. Hij woon in Gang Kernolong lster veel dief jang njolong Hij brengt zijn hoofd op hol. Het liedje wordt gezongen met een zweem van melancholie, die ineens aangrijpt. Het bezingt de tragedie van het zwarte vrijkogeltje, dat vooruit moet, omhoog moet, maar daarmee zijn (Bataviase) vrijheid inboet. Als ik daaraan denk dat Batavia's jeugd nog steeds liedjes kan voortbrengen van deze voortreffelijke „Drei Groschen Oper"-qualiteit, dan kikker ik weer op. Het is zo slecht nog niet gesteld met mijn Betawie. Lang zal het leven in de gloria. 15

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1969 | | pagina 15