Het stadhuisplein met in het midden op de achtergrond het stadhuis en rechts de Hollandse
koepelkerk. Aan de linkerkant de Tijgers gracht, de aanzienlijkste wijk van oud-Batavia.
bastering van Pabean (tolhuis).
Onder Maetsuycker (1653-78) werd
de stad binnen de wallen en de zuider
voorstad geheel volgebouwd. Oud-
Batavia had het aanzien van een Hol
landse stad: een grachtenstelsel, aan
elkaar gebouwde woningen, zonder
galerijen met als enig afweermiddel
tegen de zon vrij sterk overstekende
daken. De eerste huizen waren van
bamboe en atap opgetrokken, waar
door een brand in 1622 grote schade
kon aanrichten. Een plakkaat door de
regering uitgevaardigd, verbood deze
bouwwijze en voortaan werd met steen
en hout gebouwd.
De oude stad Batavia vormde een or
ganisch geheel en alles, waaraan in
die tijd behoefte bestond, had daarin
zijn plaats gevonden. Het kasteel, aan
de Noordzijde van de stadswal, was
het middelpunt van de handel van de
V.O.C. in Azië en zetel van de rege
ring. Het onderging in de twee eeu
wen van zijn bestaan allerlei verbou
wingen.
Binnen het kasteel bevonden zich het
huis van de G.G., de vergaderzaal van
de Raad van Indië, de Rekenkamer
en de Secretarie.
Jaarlijks werd hier bij het vertrek van
de retourvloot naar Nederland aan de
bevelvoerende officieren van de sche
pen een afscheidsmaal aangeboden.
Aanvankelijk lag het kasteel aan zee,
maar door de voortdurende aanslib
bing was het in latere tijden op hon
derden meters van het strand verwij
derd. Aan de zuidkant bereikte men
het kasteel over het kasteelplein (het
Galgenveld, waar executies werden
voltrokken) en de Amsterdamse Poort,
qebouwd in de tijd van van Imhoff
(1745).
Na de afbraak van het kasteel door
Daendels was deze poort het enige
overblijfsel van de regeringszetel van
de V.O.C.na de souvereiniteitsover-
dracht verdween ook de Amsterdamse
poort.
Op het stadhuis zetelde de stedelijke
regering, het college van Schepenen
bekleed met justitieele- en bestuursbe
voegdheid. Een stadsbaljuw, reeds
door Coen aangesteld, zag toe op na
leving van de verordeningen. De zich
in het stadhuis bevindende gevangenis
deed nog tot 1846 dienst.
De Bataviase burgerij moest zware
belastingen opbrengen (o.a. voor het
schoonhouden van de grachten), maar
had geen aandeel in het bestuur. Een
verzoek van haar zijde in 1650 om tot
instelling van een vroedschap over te
gaan, werd door de regering afgewe
zen.
Ook ontbraken naar oud-Hollandse
trant het armenhuis, weeshuis en
zelfs een spinhuis 'ter verbetering van
lichtvaardige vrouwspersonen", niet.
Ruime aandacht besteedde de rege
ring aan het geestelijk leven van haar
burgers: op het einde van de 17e
eeuw waren er niet minder dan 5 ker
ken voor de Gereformeerde eredienst,
waaronder de Hollandse koepelkerk
aan het stadhuisplein met het graf van
Coen en de Portugese Buitenkerk aan
de Jacatraweg aan de zuidoostzijde,
buiten de ommuurde stad. Van al deze
kerken is alleen de Portugese Buiten
kerk overgebleven.
De bevolking van Oud-Batavia was
van een bonte verscheidenheid. Nadat
de oorspronkelijke inwoners van Jaca-
tra na de verovering voor het grootste
deel de stad hadden verlaten, hadden
zich verschillende nieuwe groepen in
het Batavia gevestigd.
Allereerst waren er de Compagnies
dienaren en hun afstammelingen bij
Europese en inheemse vrouwen.
Tot de vrije burgers behoorden de
Mardijkers, vrijgelaten slaven uit de
door de Compagnie veroverde Portu
gese koloniën, die bij hun kerstening
Portugese namen aangenomen hadden
en Portugees spraken. Zij bewoonden
het Mardijkerkwartier in de nabijheid
van hun kerk, de hierboven genoemde
Portugese Buitenkerk. Sommigen van
hen kwamen tot grote welstand, zoals
de befaamde "Majoor Jantje", Augus
tijn Michiels, een der grootste land
heren van Batavia.
Een soortgelijke groep als de Mar
dijkers waren de uit de Philippijnen
afkomstige Papangers. Mardijkers en
Papangers vormden speciale corpsen
in het Compagniesleger. Op het einde
van de 18e eeuw begonnen de Mar
dijkers als afzonderlijke groep te ver
dwijnen, om tenslotte geheel op te
gaan in de autochthone bevolking.
Tot de oudste inwoners van Batavia
behoorden de Bandanezen, die na de
verovering van hun eiland naar Bata
via waren gevoerd, en Christen-Am-
bonnezen.
Een andere belangrijke groep vormde
de Chinezen, die reeds bij de stich
ting van Batavia hier waren gevestigd.
Coen, die het belang van Chinese ves
tiging voor de nieuwe stad inzag,
stelde hen "voor de goede ordre en
policie" onder een "overhooft", later
"capiteyn" geheten. So Bing Kong
wiens graf aan de Jacatraweg ligt, was
de eerste kapitein van de Chinezen te
Batavia.
Na de beruchte Chinezenmoord, die
ten gevolge van onverstandige maat
regelen van de regering in 1740 plaats
had, en waarbij een groot aantal Chi
nezen de dood vond, was het de Chi
nezen een tijdlang verboden binnen de
stadsmuren te wonen. Na enige tijd
werd dit verbod ingetrokken, daar men
de Chinezen toch niet kon missen.
De wijk Glodok is voortgekomen uit
het Chinezenkwartier aan de Zuid-
Westzijde van Oud-Batavia.
Naast de "vrijen" waren er de slaven,
afkomstig van de Malabar en Coro-
mandel kusten en in latere tijd vooral
van Bali en Zuid-Celebes.
De aanzienlijkste buurten, Tijgers
gracht en Jonkersgracht, waren in het
Oostelijk stadsgedeelte gelegen. Aan
de Tijgersgracht woonden vooral de
hooggeplaatste Compagniesdienaren,
in grote, statige huizen. Na de ver
overing van Malaka door de Hollan
ders was een aantal Portugezen on
der wie de gouverneur, Dom Luiz
Martin de Souza Chichorro en zijn
echtgenote naar Batavia overgebracht
en aan de Jonkersgracht gehuisvest,
die daarom ook wel Rua Malaka werd
genoemd.
Nadat in het midden van de 17e eeuw
vrede met Bantam en Mataram was
gesloten, werd de omgeving van Ba
tavia veiliger en ging men over tot
Lees verder pag. 6
3