De verovering van Djakarta 30 mei 1619 door Dr. H. J. DE GRAAF Jan Pieterszoon Coen. Geboren 8 Januari 1587 Ie Hoorn. Gestorven 21 september 1629 te Batavia. Op 1 februari 1619 zag het er aan de mond van de Tji Liwong voor de Neder landers niet te best uit. Hun geniale leider, Jan Pietersz. Coen, was er met de vloot van door naar de Molukken; hij had het tegen de Engelse overmacht niet kunnen bolwerken, en hoopte uit de Grote Oost met versterkingen terug te komen. De achtergeblevenen spraken smalend over een vlucht net als vele Nederlanders in 1940, toen koningin Wilhelmina naar Engeland was uitgeweken. Pieter van den Broecke, die door Coen tot kommandant benoemd was, had zich laten verleiden met de "koning" van Djakatra te gaan onderhandelen, tegen Coen's raad in, en was voor die goedgelovigheid met een zware gevangenschap gestraft. Het lot van het kleine kasteel "Ja- catra", met zijn geïmproviseerde ver sterkingen, zijn talrijke bevolking, zijn grote schatten aan koopwaar en edel metaal, en zijn véél te weinig bus kruit, scheen getekend. Daarom be sloten de bezettelingen, na lang over leg, zich dan maar aan hun vijanden: Javanen èn Engelsen, over te geven. Aldus werd het volgende overeenge komen: het fort, het geschut en de ammunitie zouden de Engelsen toeval len; het geld en de koopwaar (zo'n 1.500.000 gulden waard) zouden de Javanen krijgen. En de mensen? Die zouden van de Brit een schip krijgen om naar Voor-lndië te varen, maar niet naar de Molukken, want daar zat de boze Coen, aan wie de Engelsen alle onheil toeschreven. Met alle persoon lijke bezit zou men zich dus aan de Britten toevertrouwen. En om deze heren nog gunstig te stemmen, gaf men aan hun admiraal Dale al vast Coen's tafelzilver weg. Deze zal daar voor wel niet al te dankbaar zijn ge weest. Trouwens, men was in een wan- hoopsstemming. Het volk sprong uit de band, en omdat de zaak toch ver loren was, begonnen ze te plunderen. Alle papieren van de afwezige G.G. werden uit de kasten gehaald en ver brand, o.a. zijn kostbare drievoudige aanstellingsbrief, n.l. door de Staten- Generaal, door Prins Maurits en door het bestuur der Compagnie. Doch het fraaie verdrag, dat de be zetting lijf en goed poogde te garan deren is maar twee dagen van kracht geweest. Immers, op de namiddag van de 2e februari weerklonk van de zijde der kota Djakatra een "vervaarlijk ge tier en geschrei", zodat men aan een overval dacht. Allen liepen te wapen, maar het was overbodig. De Javanen vochten niet met de Nederlanders, maar met elkaar. De heerser in Ban tam, onder wie Djakatra in naam stond, kon niet dulden, dat het fort Djakatra met zijn bezetting, geschut en schatten aan de Engelsen en Dja- katranen werd overgeleverd en hij, de Bantammer, niets kreeg. Hij trok er met een troep op af en stelde de "koning" van Djakatra voor de keus tussen een vrijwillige afstand, of de kris! Geen grote held zijnde, koos hij het eerste en werd nu naar Tangerang gesleept. De Bantammer verklaarde echter met de opgesloten Nederlanders de vredespijp te willen roken. Daarom liet hij van zijn dalem witte vredes vlaggen uitsteken en beval ten zuiden van het Nederlandse kasteel pasar te houden, het vreedzaamste bedrijf, dat men zich kan voorstellen. De Nederlanders be antwoordden deze vriendelijke geste met het uitsteken van alles wat er maar wit in het fort was. Het leek nu meer op een boerenkermis dan op een belegering. De Engelsen waren niet minder verbaasd over deze ommekeer, en draaiden opeens bij. Ze wilden de onzen wel tegen de boze Javanen bij staan. Daar ze dezen in het minst niet vertrouwden begonnen ze al vast maar hun geschut af te voeren, N.B. onder de Nederlandse kanonnen! Doch hiermede was de kous nog niet af. De Bantammers, die het op 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1969 | | pagina 4