DE OUDE KLOPPENBURG
EVEN UITZOEKEN
oooooooooooooooooooooooooooc
8 J. G. YSSEL DE SCHEPPER 8
ALLE VERZEKERINGEN 8
Door een toeval kreeg ik de platen
atlas, behorend bij het kruidenboek
van Mevr. J. Kloppenburg - Versteegh
te leen. Een boekje, waar ik al heel
lang naar zoek, als aanvulling op het
kruidenboek, dat wèl in mijn bezit is.
Ket U ze nog, de bomen, heesters en
kruiden uit de tropen?
De sosor bèbèk, lidah boeaja, daoen
iler, koemis koetjing, ketèpeng tjina en
nog vele anderen zijn U vast bekend.
Maar kent U ook de waarde van deze
planten?
Wist U dat de waroe laoet of waroe
lengis (Hibiscus tiliaceus) een remedie
is tegen menige kwaal? Het is medi
cijn tegen bloedspuwing, endeldarm
ontsteking, hoest, koorts, longtering in
begin stadium, spruw (gemengd met
andere kruiden). Het bevordert de
haargroei, vooral na typhus.
En temoe lawak (Curcuma xanthorrhi-
za). Obat tegen apenpokken, buikziek
ten en buikloop, werkt bloedzuiverend
bij eczeem. In combinatie met andere
kruiden gebruikt voor dysenterie, eelt-
wonden, geelzucht, gewrichtsaandoe
ningen, zwartwater- en knokkelkoorts.
Gekookt met goela djawa is het eet
lust opwekkend voor kinderen. Enzo
voort, enzovoort.
En kent U de saga manis (Abrus pre-
catorius) nog? Die beeldige rood met
zwart gekleurde paternoster boontjes?
Rauw zeer giftig! Gekookt onschade
lijk. De goudsmeden haalden hieruit
een soort lijm, die ze gebruikten bij
het solderen. De blaadjes en steeltjes
van deze halfheester zijn een middel
tegen panas dalam. Met andere krui
den gebruikt tegen buikziekten.
Uit de bast van de saga pohon (Ade-
nanthera pavonina) met de grotere
rode zaken en daarom koraalboom ge
noemd, kan een soort zeepstof ge
haald worden, geschikt om kleren te
wassen. De bladeren zijn niet genees
krachtig. De zaden geven wel dezelfde
lijmstof. Zo zijn er nog vele voorbeel
den. Krijgt U ook steeds meer eer
bied voor God's schepping? Als je het
maar weet ja èn het weet te gebruiken.
Al bladerend in de atlas kwam ik de
Q Alg As9 bedrijf „Argo" q
O Kantoor en woonhuis Corn de Witt- 9
Q laan 83 Den Haag. Telef 55 71 72 Q
XXXXXXXXXXXXXXXXOOOOOOOOOOOO'
10
tandjong tegen. Wat kon de grond
niet bezaaid liggen met deze heerlijk
ruikende witte bloempjes. Dit was ook
zo bij de srigading-struik met z'n ruw
schuurpapierachtig blad. De bloempjes
werden vaak geregen als ketting. De
fel oranje-rode bloemkelk gaf een leuk
contrast met de witte kroonblaadjes.
En de mondokaki of kembang mentega.
Kent U die nog? Lekker ruikend en
had deze iets van een gardenia. Mela-
tie is over bekend! Deze bloempjes
deden de vrouwen vaak de avond te
voren in het waswater om dit te par
fumeren. In dit rijtje mogen de tjem-
paka koening en de tjempaka poetih
beslist niet ontbreken.
Zelf zocht ik graag naar djenitri zaden
(Elaeocarpus Ganitrus). Deze boom
werd niet zo hoog en was over het
algemeen mooi van vorm. De bloei
was, dacht ik, wit aan rode steeltjes.
De vruchten waren blauw, naar paars
toe, iets kleiner dan een knikker. De
pitten leken als gegraveerd. Ze waren
prachtig als kralen, waar ze ook voor
gebruikt werden, o.a. voor bidsnoeren.
En dan de verschillende vruchtvormen.
Doerian, palla, ramboetan, mangistan.
Allemaal bekend! Maar de oranje-
groene wrattige pare (Momordica Cha-
rantia). Kent U die ook? En de boeah
nonah (Anona reticulata) met z'n brui
ne gebobbelde vruchten. De djenkol
(Pithecolobium lobatum), met de lange,
bizarre, donkere, gekronkelde peulen
heeft U vast wel eens zien liggen vroe
ger bij de toekang djoealan of op de
passar.
Zo kan je door gaan. Maar het wordt
te veel!
Een diep respect heb ik voor het werk
dat Mevrouw Kloppenburg deed met
het schrijven en tekenen van haar
kruidenboek! Lien Jonker-Nissen
In antwoord op "Wie weet het" en
ter completering van de Heer W. F. W.
Schardyn's "antwoorden" in de Tong
Tong No 23 nog het volgende:
De Marygold (deze naam is eigen
lijk foutief want met dit Eng. woord
wordt onze alom bekende Gouds
bloem (Calendula) aangeduid of wel
Tithonia diversifolia is een import uit
Zuid Amerika en heeft zich evenals de
misschien nog bekender Tembelèkan
(Lantana camara) in korte tijd over ge
heel Indonesië verspreid. Ze groeit en
bloeit vanaf zeehoogte tot op 2400
meter in de bergen.
De door Lilian Ducelle beschreven
struik heet vermoedelijk Patjar tjoelan
(Aglaia odorata). Ook ik zag deze
struik destijds in Malang (mijn stand
plaats van 1930- 1942) veelvuldig op
bloemperken aangeplant. De gele
bloemetjes zijn welriekend.
Het verschil tussen de Kantjil (Tra-
gulus kanchil) en de Napu (Tragulus
napu) bestaat hoofdzakelijk in de
grootte en kleur van de haren. Laatst
genoemde is iets groter.
De Dierenwereld van Insulinde door
J. Hendrik van Balen zegt hierover het
volgende:
Van de Kantjil is het fijne haar aan
de kop roodachtig vaal, aan de zijden
lichter; op de kruin donker, bijna
zwart; aan de bovenzijde van het li
chaam roodachtig geelbruin; langs de
rug sterk met zwart gemengd; naar
de zijden lichter; aan de bovenzij van
de hals wit gesprenkeld en aan de
onderzijde wit met lichtbruin gemengd,
met een bruine lijn in het midden; een
dwarsband over de borst; op de hals
een bruin pijlspitsmerk en drie witte
strepen, één in 't midden, twee ter
zijde, naar onder uiteenlopend, die van
voren samenvloeien. De volwassen
mannetjes hebben in de bovenkaak
sterk gekromde hoektanden, die onge
veer 3 cm buiten het tandvlees naar
beneden uitsteken. De pootjes zijn
zeer fijn, bij de enkel niet dikker dan
een potlood, de kleine fijne hoeven
zijn lichtbruinachtig hoornkleurig.
Van de Napu zijn de bovendelen
geelachtig- of roodachtig bruin; op de
zijden grijsachtig; voorhoofd en nek
zijn zwarter dan bij de Kantjil; de on
derdelen zijn wit ;de hals heeft vijf
witte banden; de staart is van boven
bruin, van onder wit. Bij de mannetjes
zijn de bovenste hoektanden groot en
tot een sabelachtige slagtand gewor
den. Er schijnen verschillende variëtei
ten van de Napu te bestaan, die zich
onderscheiden door de kleur. Hoeveel
soorten er in de archipel voorkomen,
is nog niet uitgemaakt, er zijn dier
kundigen, die verscheidene soorten en
ondersoorten noemen. Een opzettelijk
onderzoek zal moeten uitwijzen, in
hoeverre zij gelijk hebben en of al die
soorten niet slechts lokale variëteiten
zijn.
En hiermede meen ik, geachte re
dactie, het mijne te hebben bijgedra
gen om de vraagsteller(s) enigszins te
vreden te stellen, 't Lijkt mij overigens
een hopeloze kwestie om uit te maken
of je met een Kantjil dan wel met een
Napu te doen hebt.
Prof. v. d. Pijl zegt dat de patjar tjoe
lan (of p. tjina of p. tjoelam met m)
inderdaad welriekende gele bloempjes
heeft, maar vraagt zich af of ze dan
werkelijk wel in perken uitgezet zou
den zijn. Ook acht hij de p. tjoelan te
hoog voor bloemperken, maar hij heeft
nooit gezien van Lilian bedoelt. Wie
weet misschien nog wat naders? Ha-
mar in Florida raadde dat het de orok-
orok kon zijn, maar dit onkruid kan
moeilijk in bloemperken gegroeid heb
ben.
H. Polman