met de toebereidselen voor de begra
fenis klaar was.
Twee of drie personen zouden dan met
parang en speren gewapend bij het
lijk de wacht houden.
Zo gezegd zo gedaan, het lijk werd
met rotan aan een boom vastgemaakt.
Ik zou terug komen met een geit om
de tijger als aas te dienen.
Wij verlieten het bos en waren nau
welijks op de plaats aangekomen waar
het drama zich had afgespeeld toen
wij een gekraak hoorden. "Tida apa2",
zei R. Achmad deskundig "kaju mati
djatuh".
En ik had niet opgelet of er inderdaad
wakers bij het lijk waren achtergeble
ven.
Ik ging eerst naar huis terug om wat
te ontbijten en te zien een kambing
op de kop te tikken.
Toen ik thuis kwam lag er reeds een
telegram op tafel. Het lijk was achter
ons door de tijger weggehaald.
Toen wij het bos verlieten was nie
mand brani achter te blijven en het
gekraak, dat wij bij het verlaten van
het bos hadden gehoord was het stuk
trekken van de rotan waarmede het
lijk was vastgebonden.
De man-eater had dus steeds achter
ons aangelopen.
Ik wilde juist naar Sepantjar gaan toen
de heer J. den Duik, inspecteur van de
Socony uit de passanggrahan te voor
schijn kwam en mij naar het doel van
mijn tocht vroeg. Toen ik hem van de
man-eater vertelde werd hij enthou
siast en wilde mee. Een man-eater
schieten was geen alledaags gebeu
ren.
Wij gingen met zijn auto en zijn chauf
feur zette zich aan het stuur, zodat ik
gedurende de rit wat verloren slaap
kon inhalen.
Wij stopten in Sepantjar waar de
spoorwerkers ons reeds opwachtten.
Nadat wij uitgestapt waren reed de
chauffeur weg in de richting van Batoe
Radja, een vier kilometer verder.
Vergezeld van de spoorwerkers en
met R. Achmed voorop volgden wij
het nieuwe sleepspoor.
De rotan touwen, niet sterk genoeg
gebleken, waren als rijggaren afge
knapt.
Na een uur zoeken vonden wij het
slachtoffer op nagenoeg dezelfde
plaats waar wij het eerst gevonden
hadden; nu miste het een arm.
Het lijk werd weer tot aan de rand
van het bos gedragen en aan dezelfde
boom vastgemaakt, omdat niemand
het in huis durfde te halen bevreesd
voor de wraak van de tijger, waar zij
zoveel angst voor hadden.
Ik zou de wacht houden totdat men
klaar was met de toebereidselen voor
de begrafenis
In een andere boom niet ver van de
eerste liet ik een zitplaats maken, een
5 meter van de begane grond, en daar
de heer Den Duik en ik geen klimmers
waren werd een rotanladder tegen de
boom opgehangen.
De heer Den Duik, een corpulente
man, ging er het eerst in; de ladder
hield en toen was het mijn beurt.
De zitplaats was ruim en geriefelijk,
zelfs voorzien van een voet- en rug
steun en met bladeren gecamoufleerd.
Om beide handen vrij te hebben maak
te ik mijn filmtoestel, reeds gericht,
aan een tak vast.
Mijn jachtmaat voorzag ik van een
karabijn cal. 6.5, voor het geval hij zin
had op de matjan te schieten; ik zelf
nam de dubbelloop cal. 12.
Een uur verstreek en nog niets. Het
was erg broeierig in het kreupel-
bos wat je slaperig maakte. Mijn
maat zag ik af en toe knikkebollen
om met een schok wakker te worden
en meteen naar beneden te kijken.
Opeens deed een eekhoorn met zijn
"krrr- ptèk-ptèk" ons opschokken; het
betekende onraad.
En inderdaad hoorden wij al ritselend
iets naderbij komen; maar het geluid
kwam van de tegenovergestelde kant
dan van waaruit de tijger door mij ver
wacht werd.
En toen zagen wij hem de chauffeur
van de heer Den Duik.
Aan een touwtje droeg hij aan elkaar
gebonden zes flessen bier, tjap koen-
tji. Zijn baas had hem naar Batoe
Radja gezonden om "anem botol bier
tjap koentji, jang dingin sekali", te
halen.
Ik liet als de bliksem een stuk touw
naar beneden zakken, de flessen er
aan vast maken om daarna het geheel
op te halen.
Ik beval de chauffeur onmiddellijk te
verdwijnen, doch hij bleef even aar
zelend staan, totdat hij het lijk zag.
Als een kidang veerde de chauffeur
op en was met grote sprongen in een
mum van tijd uit het gezicht verdwe
nen. Dat was gelukkig goed afgelopen
en de schuldige van dit alles zat zijn
eerste tjap koentji, jang tidak dingin
lagi, in zijn keelgat weg te klokken.
Of ik zin had nodigde hij uit. Ik had
wel zin maar weigerde, om fris te blij
ven. Om niet in slaap te vallen nam ik
af en toe een flinke slok sterke koffie.
Weer een tijd niets, behalve het weg-
klokken van bier, fles na fles.
Plotseling weer een; "krrr, petèk, pe-
tèk", van een eekhoorn; ik keek ge
spannen.
"Is er wat?", vroeg mijn maat slaperig.
"De tijger", fluisterde ik, waarop mijn
maat opveerde en naar beneden loer
de.
Eindelijk hoorden wij uit de juiste rich
ting iets naderbij ritselen, dan was het
weer stil.
Het was net of wij het warmer gekre
gen hadden en waren op de rug door
nat van transpiratie.
Na enige minuten, het leken wel uren,
weer geritsel en plots stak de grote
kop van de man-eater uit het struik
gewas. Hij hield halt; het lichaam was
nog achter het struikgewas verborgen.
Zijn wrede blikken bleven op het
slachtoffer gericht. Dan komt hij te
voorschijn, links noch rechts kijkend,
doch zijn ogen steeds strak gericht
op hetgeen aan de boom was vast
gebonden. Mogelijk dat hij de omge
ving niet vertrouwde, want ik had voor
een goed zicht het struikgewas ron
dom deze boom laten wegsnijden.
Dan dook de man-eater, zijn staart
langzaam heen en weer zwaaiend.
Hij maakte zich gereed voor de sprong.
Wij keken ademloos toe.
Mijn filmtoestel had ik reeds eerder in
werking gesteld.
Met gebaren beduidde ik de heer Den
Duik om te schieten, doch hij schudde
heftig van neen. Hij was daartoe ook
niet in staat, want hij trilde over zijn
gehele lichaam, van emotie of van het
bier jang dingin?
En om te voorkomen dat de tijger de
sprong naar het lijk deed, legde ik
aan en schoot. Het beest sprong om
hoog in onze richting en het was als
of hij ons wrede, woedende blikken
toewierp; wat fonkelden die ogen.
De man-eater viel, zonder enig gebrul
te hebben laten horen, met een plof
terug op de grond.
Ik wachtte tot het beest geen teken
van leven meer gaf en klom omlaag,
gevolgd door de heer J. den Duik, die
nog bleek zag.
De tijger was bijzonder groot en fraai
van tekening.
De spoorwegmensen die het schot
hadden gehoord, vroegen uit de verte,
of de harimau dood was. Ik moest mijn
bevestigend antwoord enige malen
herhalen voor zij naderbij durfden te
komen.
Eerst kwamen zij schoorvoetend om
zich dan rondom de man-eater te
scharen. Er werd geen woord gezegd
en dan plotseling als in koor begon
men op de dode tijger te schelden
en deze tot een gevecht uit te dagen.
Om te voorkomen dat men over zou
gaan tot tjintjangen, stelde ik de tijger
veilig door hem met gonizakken te
bedekken.
Men beweert, dat een man-eater een
snijtand verliest als hij een mens tot
slachtoffer heeft gemaakt.
Deze man-eater miste een snijtand!
Toeval?
Met een sedekah werd het slachtoffer
ter aarde besteld.
En weer ging ik met pisangs naar huis.
K. Greeven
17