Sire keiver kaai
J. G. YSSEL DE SCHEPPER
o ALLE VERZEKERINGEN
Oorspronkelijk afkomstig van La-
wang, een heel mooie stad tussen de
bergen van Oost-Java, kwam ik al heel
jong in het Tehuis Oranje Nassau",
van Pa van der Steur te Magelang,
eveneens een lieflijke bergplaatsje in
Midden-Java, aldus lezen wij in het or
gaan van de Bond van Oud-Steurtjes.
Ik wist toen nog niet veel van de
wereld af, althans niets van de soor
ten djangkriks, dan alleen dat een
djangkrik een krekel is "njang kèn
ngerik".
Bij Pa, als "kleintjeszaler", kwam ik
al heel gauw door mijn collolheid (on
wetendheid) heen Zo kwam ik er ach
ter dat er drie soorten djangkriks be
staan. Eén soort heet djelieteng, mooi
zwart van kleur met een gele of wit
te kraag, goede vechters en ngeriknja
met korte stoten: kriek, kriek, kriek
even wachten, dan weer kriek, kriek,
kriek.
De tweede soort heet djeliering, don
kerbruin van kleur, een tikje kleiner
dan de eerste, doch ook goede vech
ters. Deze maakt een pracht geluid,
tjelier-elier-elier. De derde en laatste
soort, broertjenja si-djelie-ring is de
tjètjèt. Deze kan ook mooi ngerik, maar
hij is een slome donder. Nda eens wil
vechten, alleen maar mentiet door.
Het bovenstaande is een korte in
leiding en enig uitleg van het onder
werp van onderstaande jeugd-avontu-
ren.
Op een zondagmorgen heel vroeg om
ongeveer 5 uur gingen drie van mijn
zaalgenoten en ik naar de Kali Progo
op zoek naar djangkriks. We hadden
veel tijd om dit te kunnen doen, daar
de kleintjeszalers op zondag tot 7 uur
in de morgen mochten uitslapen; op de
werkdagen was het altijd om 5 uur op
staan. Poer-poer (kwasi) gingen we
naar het toilet. De nachtwacht ver
moedde niet dat we wilden bolos (er
tussenuit knijpen). Via de w.c., keu
ken en de Prins Bernhardzaal waren
we al gauw buiten de muren van het
tehuis en veilig op weg naar de Progo.
Onderweg kwamen we de vroege ver
kopers tegen, die op weg waren naar
de pasar of standplaatsen in de stad.
Bibiks met zwaar beladen bakoels op
de rug, een vette soesoer in de mond
en zwetend onder de zware last. Man
nen met volgeladen karoengs of kran-
djangs aan hun pikoelans. Het kièt-
kièt-geluid van de pikoelan gaf hun de
maat aan.
We gingen de Progobrug over regel
recht naar de "djangkrikgronden". Na
veel keren kesandoeng-sandoeng, ke-
plèsèt-plèsèt, (het was nog donker),
kwamen we al balancerend op de
smalle sawahdijkjes eindelijk op de
plaats aan, een ketellatuin. Meteen was
het zoeken naar djangkriks, wat niet
meeviel, daar we haast niets konden
zien en we dus alleen op het geluid af
moesten gaan. Zo verdiept waren wij
in ons werk, dat we helemaal de tijd
vergaten, totdat één onzer opschrok
en naar de zonnestand wees.
,,Eh lui, al laat seg", zei hij, „vlug
vlug naar huis, wij misschien al te laat
voor appèl." Wij alle vier mentiet naar
huis. De hele weg terug hadden wij
gelarie, bang voor straf, die ons te
wachten stond, als we ontdekt werden.
Menggèh-menggèh kwamen we via de
achterpoort binnen, maar helaas, het
was te laat. Het appèl was reeds afge
lopen en de jongens waren reeds op
weg naar de eetzaal. Mijn hart klopte
zwaar van het hardlopen, maar nog
erger gedoek-gedoek van angst. De
straf voor bolos was zwaar en pijnlijk.
Ogenschijnlijk gebeurde er niets, al
les verliep volgens het dagrooster d.i.
ontbijten, kleden en naar de kerk gaan.
Gedurende dit alles zat ik 'm te kie
ren. Het eten smaakte me niet en in
de kerk luisterde ik maar nauwelijks
naar de preek van Pa. De lekkere te-
rangboelan-koek, die we na kerktijd
gewoonlijk kregen, gaf ik weg. Ge
woonlijk had ik dat koekje al lang op
gegeten, vóórdat één of andere (ster
kere) oudere jongen het me listig ont
futseld had (dingaboeki).
GELEZEN IN HET BOS-BLAD
Bij dit verhaal mag iedere old-timer
mee-neurien op de wijs van het "Al is
ons Prinsesje nóg zo klein!"het hal
ve, maar zó lieve liedje:
Waarom mijn djangkrik kenniet ngerik,
Waarom
Omdat sijn kop di patol-pitik,
Daarom
Ajo, lezers, laat maar die patol-pitik
hier in de kou! Ngerik, lo!
Goed en wel thuis aangekomen be
gon niet lang daarna het gedonder.
Via z'n bordenwasser (diens naam weet
ik niet meer) liet Petrus Kilapong de
genen, die tijdens het ochtend-appèl
niet present waren, bij zich komen. Pe
trus was toen één van Pa's trouwe
helpers en onze baas.
Met kloppend hart, mijn buik moeles
van angst en om de haverklap kedjoe-
ten, stond ik met mijn drie vriendjes in
de rij in afwachting op wat komen zou.
Met snuitnja ketjoet Petrus hij kij-
kenie eerst naar ons en toen hij pre-
kenie ons alleen voor eventjes en dan
hij seggen "uitkleden maar, tak leren
julie, brani schooieren, ja. Ajo, buk
ken maar." Daar vielen de stokslagen
op onze blote Eén voor één kre
gen wij van si-Petrus ons portie pak
slaag. Wah seg, erg pijn op dat mo
ment. Krokodillentranen en "adoeh Pe
trus, eskies Petrus, ik kapot Petrus".
Dat was ons schijnheilig geschreeuw
en gekrijs met de bedoeling Petrus'
hart te vermurwen en zodoende min
der slagen te krijgen. Maar nda eens
lo, tien slagen zijn tien slagen en zon
der tawar. Toen dat voorbij was, voel
de ik bendol-bendol op mijn kaja
pas di-ntoep door bij (alsof ik net door
bijen gestoken was).
Ik ging naar mijn zusje in het meis
jeshuis en vertelde haar wat mij was
overkomen met de bedoeling enige
troost bij haar te vinden, maar mis
hoor, i.p.v. troost deed ze er nog een
schep bovenop zeggende: „Lekker, ei
gen schuld, dan moet je maar niet gaan
schooieren." Ik moest toch ergens een
uitlaat vinden, nou dan maar in m'n
eentje uithuilen achter de ziekenzaal;
dit duurde slechts enkele minuten. De
jeugdgeest is nog soepel en het jonge
lichaam nog veerkrachtig. Er was niet
veel tijd voor nodig om zich te herstel
len en opgedaan leed te vergeten. Dit
gold ook voor mij, want zonder er erg
in te hebben, vergat ik al heel gauw
pak slaag en tranen en mijn belang
stelling was geheel gewijd aan het zoe
ken van oendoer-oendoer (mieren
leeuw), totdat de bel voor het middag
eten luidde.
Tot slot zij vermeld, dat al de djang
kriks, die ik in een doos had bewaard,
waardeloos bleken, op één na. Mijn
buit was n.l. één mannetjes djangkrik,
een vijftal wijfjes en enkele anakans.
Afkeurende opmerkingen van de jon
gens waren dan ook niet uitgebleven:
„tollol jij, jij nda eens kèn zoeken
djangkrik, mosok jij zoeken njang al
lemaal vrouwtjes-vrouwtjes."
Gelach, een paar vriendschappelij
ke songkols (stompjes) en m'n fiasco
was vergeten. Later in de avond lag
ik in m'n krib nog een tijdlang naar het
krekelconcert te luisteren, voordat het
zandmannetje kwam en ik mezelf in
slaap had geneuried met kriek-kriek-
elier-elier als enige begeleiding.
Dat is een van de vele jeugd-erva-
ringen in huize „Oranje Nassau" van
één van de vele duizenden Oud-Steur
tjes.
Eddy Pinto
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOÖOOOC5C
O Alg. Ass. bedrijf „Argo"
O Kantoor en woonhuis Corn, de Witt-
laan 83, Den Haag, Telef. 55 71 72
ÓOOOOC
uuJ/nhittuArtnlhi -'iHHiiinu*ïm
15