VOETSTAPPEN IN 'N ANDERE WERELD DE OFFERANDE De vreemde bewaker van een warme bron L.i.l.l.U Als jeugdig zeevarende heeft men het grote voorrecht, enigszins ge holpen te worden met het moeilijke begrip van oneindigheid. In de tro pische zeëen komt hij onder de in druk van de verre horizon bij dag, en van de indrukwekkende verte, door de onvergetelijke sterrenhemel bij nacht. Zo kan hij gemakkelijker dingen, die zijn beperkte verstand niet kan verklaren, aanvaarden en veroordeelt minder snel. Dit was wellicht mede aanleiding, dat ik belangstelling voelde voor het artikel in Tong Tong van 30 januari j.l. over amuletten en talisman. Het bracht mij een gebeurtenis, welke ik in mijn marineleven van nabij met emotie meemaakte, in herinnering. En hoewel de amulet er geen rol bij speelde, dacht ik dat het bovenna tuurlijke U en de lezers van Tong Tong zal interesseren. Zoals niet bij alle lezers van Tong Tong bekend zal zijn, is het de taak geweest van de Koninklijke Marine en de Gouvernementsmarine in de reus achtige Indische archipel tussen Sa- bang en de 140e lengtegraad, te zor gen dat de scheepvaart over zodanige zeekaarten kon beschikken, dat de navigatie veilig was en niet door on bekende kusten en ondiepten bedreigd zou worden. Het was een geweldige opdracht, waaraan meer dan een eeuw door speciale schepen en personeel is gewerkt. In 1919 was het opnemingsvaartuig Hms. van Gogh werkzaam langs de kust van Sumatra, bezuiden Benkoe- len, nabij Kroë, bekend door de zeer goede koffie, welke daar verscheept werd. Belangrijk op de zeekaart is de diepte van de zee. Een zeer groot aantal "lodingen" moet daartoe worden ver richt, welke alle door hoekmeting op de kaart worden vastgelegd. Voor die hoekmetingen worden langs de kust meetbakens opgericht, die ver in zee zichtbaar moeten zijn. In de eenvoudigste vorm bestaat het meet- baken uit een lange, stevige bamboe met een kegelvormig wit topteken, waarboven dan nog een witte en een blauwe vlag uitsteekt. Dikwijls worden ze geplaatst op in zee uitstekende rotskapen; doordat deze als regel hoger zijn dan de nor male kust zijn de meetpunten vèr zichtbaar. Sommige kapen zijn "tan- djoengs keramat" doordat een "heili ge" er zijn laatste rustplaats heeft ge vonden. Uiteraard wordt zo'n plek met omzich tigheid en eerbied betreden. Zulks ge beurde op een dag in het midden van 1919 toen een baak geplaatst moest worden op een tandjoeng enige zee mijlen bezuiden Kroë, door een groep van zes leden van de bemanning van Hms. van Gogh, een zeeofficier, een Europese matroos en vier inheemse schepelingen. Terwijl de officier hoek metingen verrichtte, welke door de Europese matroos schrijver in het meetregister werden genoteerd, strui kelde deze en viel van de hoge steile rots, op de circa 50 meter lagere steenkust. Toen wij hem te hulp snel den, vonden wij een zwaar gewonde, die ter plaatse overleed. Algemene schrik en verslagenheid door dit ont stellende dodelijke ongeval. Meteen voelde men het vermoeden opkomen, dat de Tandjoeng Kera- wang, het heilige graf, en de verstoor de rust de oorzaak van deze ramp zalige gebeurtenis kon, ja moest zijn. De zielerust was gestoord en de geest had boos teruggeslagen. Het gevolg zou zijn onrust bij de kustbewoners en onrust bij de bemanning a/b Hms. van Gogh. Na de militaire begrafenis van ma troos D. op het kerkhof te Kroë, werd in overleg met het plaatselijk bestuur en de Moslimse geestelijkheid beslo ten te trachten de zielerust te herstel len, door een plechtigheid op het graf van de beledigde geest te houden in de vorm van een selamatan. Deze had plaats in tegenwoordigheid van talrijke kustbewoners en een deel van de be manning van Mms. van Gogh. Het tijdstip werd door de penghoeloe be paald in de namiddag. Als offerande werden bloemen en spijzen op het graf gespreid, waarna de geestelijke begon het offer op te dragen. Tijdens het uitspreken van de gebeden, de sembahs van de aanwezigen en de algehele eerbiedige aandacht ge schiedde toen een "wonder". Vanuit de oneindige ruimte over de zee en de kust, streek onverwacht met volmaakte zekerheid, een prachtig, bont getekend etherisch wezen met blauwe vleugels op de offerande neer, een grote vlinder met vleugels van Ik reisde eens door het regentschap Bandjarnegara (Banjoemas) tussen Kalibening (bekend om zijn saté kam- bing) en Karangkobar, waar zich warm waterbronnen bevinden. Het water van de grootste bron werd door een grote bamboekoker naar een bamboezen vertrek geleid, waarvan de deur op slot was. Deze geïmproviseer de badkamer was bestemd voor door trekkende ambtenaren, terwijl ook de regent er wel eens gebruik van maak te. De sleutel was de loerah in be waring gegeven. Ik wilde van de gelegenheid gebruik maken om ook een bad te nemen en stuurde daarom iemand naar de loerah voor de sleutel. Het leek echter of hij nooit terug kwam en ik werd onge duldig. Toen ik op de grond een grote spijker zag liggen, bracht dit mij op een idee. Het lukte mij hem met een steen krom te slaan en er de deur mee open te forceren. In een hoek van het vertrek stond een grote teil ten gerieve van de baders. Vlug kleedde ik mij uit en trok de teil een eindje naar me toe. Plotseling bleef ik als aan de grond vastgenageld staan. In de hoek zag ik een enorme oeler welang helemaal opgerold lig gen. Bliksemsvlug kleedde ik mij weer aan en rende naar de loerah om hem van de aanwezigheid van de slang op de hoogte te stellen. De man bleek echter helemaal niet verwonderd te zijn. Hij vertelde, dat de slang altijd in dat hoekje huisde en dat hij haar ge regeld even naar buiten joeg wanneer er een bader op kwam dagen. Voordat de badkamer gebouwd werd, had zij er reeds haar ligplaats gehad en toen het vertrek opgezet werd, had zij zich een poos teruggetrokken om daarna weer terug te komen. Zij deed nie mand kwaad, verzekerde de loerah en ik kon gerust mijn gang gaan. Hij zou het dier zo lang buiten de deur hou den. Ik voelde er echter weinig voor in adamskostuum door een slang be waakt te worden en zag daarom maar van een bad af. D. tenminste 25 cm., zoals ik in mijn le ven nooit te voren had gezien, en ook later niet meer heb gezien. Na enige tijd steeg het wezen weer op en ver dween als het gekomen was in de on eindigheid van de late zonnestralen. Wij waren stil en overtuigd; de offe rande was aanvaard, de verontrusten ziel had ons "ampoen" geschonken. G. W. Stöve 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1969 | | pagina 16