DE KROKODILLEN BEZWEERDER
VERMAAT ZONEN
Uit "Het Indische dagboek van Dr. Peter Fabrizius"
DE KOSONG
Een merkwaardige gebeurtenis heeft
mij weer een stuk nader tot Indië ge
bracht en mij een nieuw aspect van dit
veelzijdige land onthuld.
Ik was, in verband met een consult,
twee dagen de gast van een der re
genten uit West-Java. Eigenaardig
streng is daar het landschap, arm en
nors de bevolking en ook de hoofd
plaats, waar de regent gevestigd is,
is primitief, heet en stoffig en zij werk
te beklemmend op mij. De régent, zeer
goed ontwikkeld en scherp van ver
stand, vertelde mij, dat veel mensen
uit deze streek, niettegenstaande de
verwaarloosde indruk, die zij op de
vreemdeling maken, beschikken over
bepaalde geestelijke krachten, die niet
zo gemakkelijk in de vakjes van Wes
terse wetenschap zijn onder te bren
gen. Dat dit inderdaad het geval is,
kon ik nog dezelfde namiddag vast
stellen, toen ik met enige heren een
boottocht op de door mangroven om
zoomde rivier ondernam.
Onze aandacht werd getrokken door
een oude man die midden in de door
krokodillen onveilig gemaakte rivier
stond te vissen. Wij lieten ons naar
hem toe roeien om te zien waarop de
oude stond en wat hem ertoe bracht
zich aan het gevaar bloot te stellen
door de krokodillen te worden aange
vallen.
"Wat doe jij daar midden in de kali,
kakeh?" vroeg hem een van ons.
"Vissen, toean", antwoordde hij be
daard.
"Maar waarop sta je dan, want de kali
is diep in het midden?"
"Op een krokodil, toean".
Wij moesten allen lachen.
"Heb jij dan een afgerichte krokodil?"
vroeg iemand anders.
"Nee, toean, het is een van de ge
wone boeaja's uit de kali".
"Jij wilt ons toch zeker niet voor de
mal houden?" klonk het ongelovig.
"Als de heren het dier willen zien of
schieten, dan zal ik het boven laten
komen, als ik zolang in de boot mag",
zei de oude onverschillig.
Wij waren uitermate nieuwsgierig ge
worden en voorzichtig kwamen we met
de boot dicht bij hem, zodat hij aan
boord kon klimmen. Daarna verscheen
inderdaad de kop van een zeer grote
krokodil aan de oppervlakte van het
vuilbruine water.
Zo snel mogelijk vergrootten wij de
afstand, doch wij schoten niet op het
dier, ofschoon de man er blijkbaar
helemaal niet aan gehecht was.
Wel vroegen wij hem op alle moge
lijke manieren uit om te weten te ko
men op welke wijze hij zich de kroko
dillen dienstbaar kon maken.
"Ik weet het niet, toean", zei hij, "ik
heb alleen maar de geest, die in mij
woont om hulp te vragen en daarna
te roepen ,dan komt een boeaja,on
verschillig welke, en hij gehoorzaamt
aan mijn wil. Bovendien heb ik ook
nog een djimat, een talisman", voegde
hij eraan toe.
Meer was er niet uit hem te krijgen
en toen wij hem weer lieten gaan,
sloot hij een ogenblik de ogen, mom
pelde een paar onverstaanbare woor
den voor hij zijn dier riep, dat daarop
zo dicht bij de boot kwam, dat de
oude voorzichtig op zijn rug kon gaan
staan, waarna hij, tot aan zijn middel
in het water, kalm verder viste.
's Avonds vertelde de regent, die op
de hoogte was van het voorval, dat in
de famiile van de visser sedert gene
raties de gave om krokodillen te be
zweren van vader op zoon overging
zonder dat het ooit was gelukt een
aannemelijke wetenschappelijke ver
klaring daarvoor te vinden. Onder de
bevolking, zo voegde hij eraan toe,
gold een zodanige gave wel als zeld
zaam, maar toch geenszins als won
derbaarlijk.
In verband met dit gesprek vertelde
de aanwezige resident van een hem
bevriende Europese planter in Suma
tra, die jarenlang elke avond op zijn
gang van zijn huis naar het administra
teurskantoor, waar hij zijn dagelijks
verslag had uit te brengen, door een
koningstijger werd begeleid, die hem
in een droge sloot aan de kant van
de weg opwachtte en in de gehele
omtrek als de "matjan van toean St."
bekend was.
Gedurende het Europees verlof van de
planter verdween de tijger bij het zien
van de vervanger om eerst een paar
dagen na de terugkeer van de heer
St. weer op de oude wijze als bege
leider op te treden.
Nadat de planter zelf tot administra
teur was bevorderd, had hij ook nog
daarna, terwille van het dier, de nu
niet meer nodige gang elke dag ge
maakt, tot op een avond, na vijftien
jaar, de tijger wegbleef en ook niet
meer verscheen.
Ik heb veel over deze beide voorbeel
den van buitengewone verhoudingen
tussen mens en dier nagedacht, waar
in het ene geval de mens en in het
JUWELIERS
4 x DEN HAAG
NU OOK IN HET
NEDERLANDS CONGRESGEBOUW
andere het dier het initiatief had geno
men en die voor Westerse oren ge
makkelijk de klank verkrijgen van ja
gerslatijn of van opgesmukte reisavon
turen, die een grappenmaker de ver
baasde thuisblijvers tot algemeen ver
maak voorzet. Voor mij kenmerken zij
de bewoners van deze streek en de
zij het ook niet op grote hoogte zich
openbarende geestelijke krachten,
waarover zij beschikken. Ook de Eu
ropeaan, hoe nuchter hij anders moge
zijn, kan zich aan deze invloed niet
onttrekken.
(Ingezonden door F. Retel Helmrich
ter verdere aanvulling van verhalen
over "dierenbezweerders" in Tong
Tong. Wie kent er meer?)
Een kosong is een vierwielig voertuig,
getrokken door een paard. Ze lijken
het meest nog op Weense koetsjes
of die van Rome.
In Djocja heb je de andong en in Ba
tavia en Bandoeng de deleman.
De kosong (een heel bekende ver-
huurderij was die van Romer in Sb.)
werd waarschijnlijk zo genoemd, om
dat ze de meeste tijd "leeg" was. (leeg
kosong). Op de bok een koetsier
met een zweep. Naar die zweep werd
als Soerbajaanse jongen goed geke
ken. Want was-ie kort, dan kon je
(helemaal achterop) gaan "gontjeng",
dan was er geen gevaar. Maar was
die zweep lang, dan was je de sigaar,
want de koetsier voelde natuurlijk aan
het meerdere wagengewicht dat we
achter op waren gesprongen. En dan
reikte de lange zweep ons wel.
Adoe, tepah en weg sprongen we.
De kosong heeft het naast de dogcar,
die meer voor zakelijke doeleinden
werd gebruikt en de demmo of de
atax, nog lang in Sb. volgehouden,
hoewel zijn verschijning er schaarser
werd.
Toen kwam de betja en verdween de
kosong bijna geheel.
Een S'baia grapje op dit laatste ver
voermiddel: Je komt een lege betjah
tegen en vraagt dan: kosong? Saja
toean. O, saja kira betja.
Een echte S'baia betja-man wordt
hier nooit boos om, want hij vindt deze
woordspeling maar grappig.
Soerbajaan
15