Gerucht en werkelijkheid rond de vloekzang van Sentot Onder de vele "toekomstvoorspellingen" men denke aan de verschillende versies van de Djajabaja die in Indië in omloop waren, heeft ook de "Vloek zang van Sentot" een tijdlang een rol gespeeld. In dit, ten onrechte aan Sentot, de vermaarde Javaanse krijgsoverste uit de Java-oorlog, toegeschreven gedicht zou de ondergang van het Nederlandse gezag voorspeld zijn. Het gedicht luidt als volgt: "DE LAATSTE DAG DER HOLLANDERS OP JAVA" door Sentot. Zult gij nog langer ons vertrappen, Uw hart vereelten door het geld, En, doof voor de eisch van recht en rede, De zachtheid tergen tot geweld! Dan zy de buffel ons ten voorbeeld, Die sarrens moê de hoornen wet, Den wreeden dryver in de lucht werpt, En met zyn lompen poot verplet. Dan schroeie de oorlogsvlam uw velden, Dan roll' de wraak langs berg en dal, Dan styg' de rook uit uw paleizen. Dan trilt de lucht van 't moordgeschal. Dan zullen wy onze oören streelen, Aan uwer vrouwen klaaggeschrei, En staan, als juichende getuigen, Om 't doodsbed van uw dwinglandy. Dan zullen wij uw kinderen slachten, En de onze drenken met hun bloed, Op dat der eeuwen schuld met rente, Met woekerwinste word' vergoed. En als de zon in 't Westen neerdaalt, Beneveld door den damp van 't bloed, Ontvangt zij in het doodsgerochel De laatste Hollandse afscheidsgroet. En als de nachtelyke sluier De rookende aard heeft overdekt, De jakhals de nog lauwe lyken Dooreenwoelt, afknaagt, knabbelt, lekt Dan voeren wij uw dochters henen, En elke maagd wordt ons een boel, Dan rusten we aan haar blanke boezems Van moordgetier en krygsgewoel. En als haar schand zal zyn voltrokken, Als wy ons hebben moê gekust, Als elk tot walgens toe verzadigd, Het hart van wraak, het lyf van lust Dan tygen wy aan 't banketteren, En de eerste toast is: 't Batig Slot!" De tweede toast: "aan Jezus Christus!" De laatste dronk: "aan Neêrlands God!" En als de zon in 't Oosten opdaagt. Knielt elk Javaan voor Mahomed, Wyl hy het zachtste volk der aarde Van Christenhonden heeft gered". Verschillende argumenten pleiten erte gen dat het gedicht "De laatste dag der Hollanders op Java", dat honderd jaar geleden in sommige kringen zo veel opschudding en onrust verwekte, werkelijk van Sentot afkomstig zou zijn. In de eerste plaats het feit dat Sentot wiens eigenlijke naam Ali Uassa Prawiro Dirdjo was die tij dens de Java-oorlog de bekwaamste aanvoerder van de troepen van Dipo Negoro was geweest, na zijn over gang in de dienst van het.N.I. leger de "Kompenie" steeds trouw had gediend, o.a. in de oorlog tegen de Padri's op Sumatra's Westkust. Zijn krijgslieden, die bij het N.l. leger waren ingelijfd, onderscheidden zich door hun dapper gedrag en discipline. Voor zijn verdiensten kende het Gou vernement hem een pensioen toe. Een ander argument tegen de veron derstelling dat Sentot de auteur van de Vloekzang zou zijn, is de mede deling in een vertrouwelijk rapport van resident Lammers van Toorenburg van Solo aan de G.G., waarin deze ver meldt, dat het gedicht vervaardigd is door Roorda van Eysinga. Waarschijnlijk om aan het geschrift 'n authentiek-Javaans tintje te geven had Roorda zich bediend van het pseudo niem "Sentot". Ook de bewoordingen in het gedicht, die spreken over orgiën volgens Wes terse opvatting en dergelijke, doen niet-Javaans aan en zal men in Javaan se werken niet aantreffen. Kortom, het is te bombastisch. Een later onderzoek ingesteld door de Heer J. Wilkens, ambtenaar voor de Javaanse taal en Dr. W. Palmer van den Broek, hoofdonderwijzer aan de kweekschool voor inheemse onderwij zers te Solo, wees uit dat het gedicht een vrije vertaling was van een Ja vaans gedicht uit een godsdienstig Mohammedaans geschrift, de Serat Achiring Djaman, waarvan de strekking echter geenszins was, tot verzet te gen het Nederlands gezag aan te zet ten. Sikko Ernest Willem Roorda van Ey singa werd in 1825 als zoon van een predikant te Batavia geboren. Na aan vankelijk als officier van de genie in het Indische leger gediend te hebben, was hij vervolgens administrateur van een tabaksonderneming in het Rem- bangse en daarna ingenieur in dienst bij de "Spoorweg Opname op Java". Tijdens zijn werkzaamheden in dit ge bied kwam hij onder de indruk van de slechte omstandigheden, waarin de bevolking leefde ten gevolge van de uitvoering van het Cultuurstelsel, dat zoals bekend vooral in deze streek -een zware last voor de inwoners be tekende, hetgeen hem inspireerde tot het dichten van de "Vloekzang". Zijn carrière vond een voortijdig ein de, toen hij door publicatie van een artikel, "Solo en de resident Nieuwen- huyzen" in de Java Bode van 25 juni 1864, in conflict met de regering kwam. Het artikel was bedoeld als hommage aan resident Nieuwenhuyzen, met wie Roorda bevriend was. Doordat Roor da onthullingen deed over bepaalde toestanden aan het Solose hof pakte het echter heel anders uit. Dit laatste werd hem door de regering kwalijk genomen, daar immers van ouds de betrekkingen met de Vorsten landen een teer punt was in de In dische staatkunde en de regering er alles aan gelegen was, in goede ver standhouding met de vorstenhoven te leven. De publicatie bezorgde Roorda een niet eervol ontslag uit 's lands dienst en verder verblijf in Indië werd hem ontzegd. Door velen werd destijds betwijfeld of dit nu wel de wezenlijke grond van Roorda's verbanning was. Het hard nekkig gerucht wilde, dat de ware re den was het vervaardigen en reciteren van bovengenoemd gedicht ten huize van de resident van Solo op een zon dagsreceptie en ten aanhore van een groot aantal personen, waaronder Ja vaanse groten. Dit had bij de regering ongerustheid gewekt, en het gevolg er van was een uitvoerige corresponden tie tussen de resident van Solo, Lam mers van Toorenburg, de G.G. en de minister van Koloniën. De zaak kwam zelfs ter sprake in de Raad van Indië en de Tweede Kamer! Multatuli sug gereert deze mogelijkheid in de vierde druk van de Max Havelaar die in 1875 verscheen en waar in een noot de Vloekzang afgedrukt werd. Ook de gang van zaken bij de behandeling in de Tweede Kamer van de zaak Roorda van Eysinga droeg er niet toe bij, om de geruchten te ontzenuwen. De mi nister van koloniën, Franssen van de Putte, had alleen een extract van het verbanningsbesluit aan de Kamer over legd, hoewel de Regeringsreglement voorschreef, dat het gehele besluit moest worden overlegd. Men vroeg zich af, wat er wel in het achterge houden deel van de beschikking stond, de Vloekzang van Sentot of iets dat daarop betrekking had? De Kamer stelde echter geen verder onderzoek in en berustte in de zaak. 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1969 | | pagina 8