DUIF EH LANGPOOTJE
Ballade van de iwee kolonialen
8
Dit wonderlijke "verhaal op rijm"
heeft ons diep getroffen. Zó zijn we
al gewend geraakt aan niet aflatende
veroordelingen en scheldpartijen op de
koloniaal en zó ontbreekt volkómen elk
vermogen om in te zien dat fan Fu
selier "toch ook een mens" was, dat
we gewoonweg ontroerd zijn een BAL
LADE. tegen te komen over het Leven
van fan. En inderdaad past de vorm
van de ballade de melancholische le
vensgeschiedenis van het KNIL nog het
best!
Lees, herlees, mijmer, begrijp!
Henk Duifvis Schelhaas mocht 't licht aan
schouwen
waar wateren van Maas zich aan de zee be
trouwen
in de Roterdamse Oudaenstraat. Zij die haar
weten
zullen deze plek aan de Rotte nooit vergeten.
Bleek van complexie had hij neus als adelaar
onder terugwijkend voorhoofd, voorts gelig
peenhaar
Door het blauw grijs van zijn beide ogen
deed hij ook daar hij iets voorovergebogen
liep, meer denken aan een schrale vlier
dan aan een rechte soldatenpopulier.
Dan was hij pezig en taai van spier
en, tenslote berekenend als een dier.
Aan niets gehecht, ook aan geen vak
deed hij de keuze voor het bivak
en komt gedrost van de catechesatie
als achttienjarige bij het schuim der natie.
Kort en goed tot begin van dit verhaal
wordt Duif soldaat en wel koloniaal.
Hem stelde ik u voor, hierna mij bemoeiend
met een andere gestalte, evenzeer boeiend.
Jan Levinus Korver werd in Haarlem geboren
in de Schacherstraat onder de oude toren
in het hoekhuis met de Pijnackersteeg
tien jaren voor de eeuw naar het einde neeg.
'n Lange knaap hij van een hoge bouw
met een rood verbrand snuit waarin getrouw
de ogen blauw blonken. Hij had een vet-
blonde kuif. Aan zijn rood gelaat debet
was het zwerven buiten de oude veste
in de polder, maar de tijd die hem restte
niet meer hier: koos hij getroost
voor het militaire, ging ook hij naar Jan Oost.
Op een keer in een grijzig avonduur
sloeg bij hem in de vonk van het avontuur
besefte hij plots hier niets te zullen vinden
wat hem nog aan het vaderland zou kunnen
binden.
Hij meldt zich in Harderwijk, wordt zo ge
spuid
op een ochtend. Europa's gootgat uit.
Wie er op uit trekken om over de baren
de weg naar Oost-Indië te gaan bevaren
worden eerst op de beruchte golf getracteerd
en dan de Middellandse zee in gelaveerd.
In Port Said waar de zon pas hitte mag heten
is men het vaderland pas goed vergeten.
De Lesseps grijst aan het eind van de pier
in draaiolk van golven, vogels en zeewier
en aan de rand van dit aards paradijs
groent de dom van Simon Artz' cigaretten-
paleis.
Een horde goor geboefte komt er op reien
over de kade langs 't schip. Inmiddels glijden
de duikers in het water, zwenkt met een zwaai
een man met één arm, de andere beet af een
haai.
Door het kanaal tussen gele woestijnen
vaart het schip dan als met tonijnen
zo volgepakt, er klinkt in refereinen
gezang uit het ruim op voordat het deinen
van de Grote Oceaan met zijn wilde baren
je nu eens op heft dan weer laag doet varen.
En voordat men in Colombo is aangekomen
wordt het heelal door de tropennacht inge
nomen,
de hemel, de zwarte, bestikt met robijnen
en licht het vurige Zuiderkruis de zijnen
voor het eerst voor.
Ceylon herinnert aan Hollandse piraten,
zendelingen, onderwijzers en magistraten.
Zittend in een bendi heeft Jan Fuselier
langs de klapperkust rijdend onmeetlijk
plezier
maar kan hij zich tevens al voorbereiden
op wat hij in Indië zal krijgen te lijden.
Het zij zo, men zegge met onbewogen falie:
Orang serdadoe tida datang kombali
Want onder de rang van kolonel
ziet gij negeri belanda niet weer, weet dat wel
Tenminste gelet op der Kompeuni bedoelen
die de arme soldaat zonder het te voelen
zodra hij zich in haar klauwen heeft begeven
klemt in een lang dienstverband voor heel
zijn leven.
Na Sabang, Medan wordt het pas goed
spelevaren
kusten zien wijken, groene lijnen zien naderen
Dan komen de dagen druk van kabaal.
Elkeen wordt geoefend in de Maleise taal.
Koeda, naik, disini, terang, ini apa?
djalan plan plan, teroes, tida maoe en kenapa?
De commandant is er één om niet mee te
spotten,
de manschappen worden geordend in rotten.
En met min of meer heilige beving
traint men zich op de oosterse samenleving.
Op een dag meert men in Priok aan de kade
en worden de soldaten alle uitgeladen,
snellen zij door zanderig laagland met spoed
de oude stad Betawie tegemoet
om na een verblijf in de tangsi van een maand
of twee
vandaar te worden gestuurd in de pare pare.
Voordat je echter met je nieuwe kameraden
op parade verschijnt word je gesausd en
gebraden.
Zo ook Jan die pas uit Hollandia
terecht kwam in de kazerne in Batavia
en vele dagen door hite getergd
kon uitzien op het verre koele gebergt,
terwijl Duif reeds lang in dienstrang verheven
rondzwierf in Borneo's groene dreven
waar hij de Barito met een hekwieler rondde
en de Dajaks hem aangaapten met open
monden.
Toch mocht van Dajaks, Javanen en
Soendanezen
de orang belanda nog best in de tropen wezen.
O mooie jaren, als 's avonds na het bad
men nog als vrienden bij elkander zat
bij het rookrig vuur onder de nachtezee
van sterren en een droomrig strijdbaar Manisee
weerklonk kinderen van de Marsosee.
Daar verscheen de dag waarop samen kwamen
Korver en Schelhaas, toen hun beider namen
werden opgetekend in Tjimahi met ijver
in een register door een eerste klasse schrijver.
Schelhaas dorst Korver aan te spreken met
"zoontje"
waarop die dadelijk: Zeg, wil je een toontje...
lager zingen. Met een slaande ruzie wisten
beiden
hun vriendschap meteen al te onderheien
waarbij Jan zich geen enkel maal boog
onder de dwang van het koel Duyfvissenoog.
Ging Duifie al op zijn tenen staan
Jan even recht, keek hem ijskoud aan.
Was Jan des avonds "unter den Linden"
nog al eens bij de sateverkoper te vinden
Duif zocht na de dienst meer het genot
in het aanspreken van de vierkante pot.
Op de avondwandeling door de wijk dei
Chinezen
waar ze zich verblinden aan het schitterwezen
van de toko-barang gebeurt het niet zelden dat
ten leste Jan Duif bij de kraag houdt gevat
om hem voor slingergang te behoeden
en geen "hogere" reden te geven tot
vermoeden.
Maar bij het hanekraaien komt Duif niet
bewogen
tot tranen van dankbaarheid Jan onder ogen
maar ziet hem daarentegen zo fris aan
als wil hij zeggen: Wat heb je nou gedaan?
Hij spreekt alle dagen op hoge toon
zoals een vader past tegenover zijn zoon.
Nu het is me het zoontje wel om er op na
te houden
Jan is brutaal en spreekt zelfs van "ouwe".
Ondanks het juk waaronder ze zwoegen
houdt de vriendschap het tot beider genoegen
en over het verleden wordt nooit gepraat
door Duif zeker niet over de Oudaenstraat
tenminste als die Rotplek nog bestaat
en Jan durft bij Duif niet aan te komen
met beschrijving van het meisje zijner dromen.
Gelukkig worden ze echter voor lange tijd
gescheiden
door de dienst. Geen brief van het lijden
van Jan die de rang van luitenant voert
of van Duif die als korporaal tevreden boert.
Toch gaat er geen dag voor beiden verloren
in dit land waar zij niet werden geboren
want al wat men in jeugdjaren doet
het geeft niet wat, jeugd maakt het goed.
En nergens is het zo goed als onder de kruinen
van asembomen in Indië's tuinen.
In Garoet lagen aan de Tji Manoek terreinen
geschikt voor manoeuvres waar de breinen
van de staf zich een kamp hadden gedacht