DE BEZWEERDER
HERINNERINGEN
Naar aanleiding van het ingezonden
stuk over de krokodillen-bezweerder
van de Heer F. Retel Helmrich in T.T.
van 15 oktober 1969 kan ik U deze
bijdrage geven.
Het gebeuide in Keboewou, in het
diepste binnenland van Borneo, vele
dagen reizen per prauw van Sampit
af, noordwaarts de rivier van Sampit
volgend, aan beide oevers donker oer
woud, waar het eigen gebouwde hou
ten huis op palen stond van de Heer
en Mevr. Jan en Wien de Vries geb.
van der Eyck. Deze beide mensen wa
ren uit zichzelf naar dit onherbergzame
oord getrokken, geleid door een inner
lijke bewogenheid om bij de hun on
bekende Dajaks aldaar te leven om ze
iets te "leren" van de Here Jezus
Christus. Ze hadden de adat en de taal
van dit volk ter dege bestudeerd. Hij
was een Fries en zij was een Indische
uit Bandjarmasin.
Zo werkten ze daar in Keboewou 24
jaren lang en hadden er een Christe
lijke gemeenschap gesticht. Met heel
veel tact, geduld en soms ook met
hevige angsten konden ze het vertrou
wen winnen van dit fiere, zeldzaam
eerlijke en krijgshaftige volk. Diefstal
bestond daar eenvoudig niet, ook geen
overspel. Deze ondeugden werden
door de haar heersende adatwetten
met de dood gestraft.
Het door deze twee blanken gestich
te beschavings-stationnetje bestaat nu
nog, getuige hun huis en het prachtige
orgel van mevrouw met drie klavieren
waarop ze speelde en met haar zang
regelrecht tot de harten van dit stugge,
strenge volk sprak en ze kon beroeren.
Dit orgel was een groot geschenk
van een hooggeplaatste bestuursamb
tenaar, die het belangeloze werk van
deze twee mensen hogelijk kon waar
deren. Dit even ter inleiding en nu
volgt het verhaal.
Grote opwinding, verontwaardiging
en wanhoop heerste er in het dorp:
een vrouw was aangevallen door een
krokodil en meteen de diepte in mee
gesleurd door het ondier, terwijl zij
met haar vriendinnen aan het baden
was. Deze stroom zat vol krokodillen
en vissen. Men besloot toen de kroko-
dillenvader, een bezweerder dus, te
raadplegen en om hulp te vragen om
verdere ongelukken te voorkomen.
Deze zwijgzame, mystieke figuur
kwam en hoorde het hele relaas aan.
Met zijn zwarte ogen, waaruit wel dui
zend jaren wijsheid straalde, keek hij
ernstig het opgewonden volk aan,
dacht diep na, knikte toen en zeide:
"joehl", hetgeen betekende, dat het
schuldige dier zijn straf moest onder
gaan en gedood worden omdat hij een
edel mens had verslonden terwijl de
rivier overvloed aan vis had. Het hele
dorp was uitgestroomd en had zich
20
verzameld aan de oever van de rivier,
vlak bij de plek waar het drama zich
had afgespeeld.
De krokodillenbezweerder vroeg om
een bos merang (lege rijsthalmen),
daarop plaatste hij een handvol grof
zout en brandende kooltjes vuur, die
langzaam smeulden en straks de hal
men zouden uitbranden. Hij vroeg ook
om een verse bloemtros van de klap
per. Men bracht hem een gesloten
groene bloeischede van de klapper
boom, hij sneed deze schede open en
haalde er een prachtige lichtgele
bloemtros uit en hield deze bloesem
aren omhoog. Toen begaf hij zich naar
een kleine djoekoeng (kano) aan de
oever van de rivier, nam er in plaats
met de smeulende bos merang en be
gaf zich langzaam naar het midden van
de stroom. Onder het zingen van een
weemoedig lied, dat onze harten sterk
beroerde, zoveel verdriet sprak er uit
die trillende, langgerekte tonen, trou
wens deze hele mysterieuze figuur
straalde vaderlijke ontferming uit en
toch ook strenge rechtvaardigheid, nu
hij zijn eigen zoon moest veroordelen
tot de doodstraf, want zeide hij: "al
deze mooie dieren, deze krokodillen,
zijn mijn kinderen!"
Uit het kleine bootje, met opgeheven
armen, waarin de verse klapperbloe
sems en de smeulende rokende bos
halmen, lichtelijk zwaaiend, sprak hij
tenslotte de krokodillen toe, alle nog
onzichtbaar, toch aanwezig.
Hij zeide in het Dajaks: "Mijn zoon,
wat heb je gedaan om de Wet te
schenden en een edel mensenkind te
verslinden, terwijl jullie toch overvloed
van vissen en andere dieren kunt eten.
En nu, je ziet het, je vader heeft ver
driet, maar ik moet de mensen ge
noegdoening geven, ik kan niet an
ders!" en met harde stem: "laat de
schuldige boven water komen, tot hier
toe, tot de oever, opdat hij zijn op
rechte straf zal ondergaan!"
Doodse stilte, huiver, angstige ver
wachting om wat zij te zien zouden
krijgen...
En jawel hoor: de rivier borrelde op
van alle geweldige ruggen van de hon
derden monsters, die nog steeds on
der de oppervlakte van het water luis
terden naar de stem van de krokodil-
lenvader, de machtige bezweerder,
voor wie ieder een heilig respect had,
allicht een doodgewoon mens, met
goddelijke kracht begaafd! Waar vind
je die nu?
Eén krokodil werd zichtbaar, die
Het boekje "Herinneringen I", (later
nog gevolgd door "Herinneringen II"
en "Herinneringen III") door W. Ch. J.
Bastiaans, dat indertijd slechts in be
perkte oplaag werd gedrukt en door de
schrijver aan een aantal vrienden en
bekenden werd toegezonden, is thans
als uitgave in de Moessonreeks van
Tong Tong verschenen onder de titel
"Herinneringen".
In het nummer van Tong Tong van 15
april 1969 werd reeds een en ander
geschreven over het werk van de Heer
Bastiaans.
In "Herinneringen" vertelt Bastiaans
over zijn prille kinder- en jeugdjaren
in het oude Indië van de jaren 1890-
1917 in een levendige en onderhouden
de trant, waarbij men steeds geboeid
blijft. Zijn vertellingen raken de meest
uiteenlopende aspecten van het leven
in 't Indië van die tijd: het familieleven,
de bedienden, toestanden in de amb
telijke hiërarchie en veel merkwaardige
voorvallen die in verband staan met
"de ongeziene wereld", die in Indië
zo'n belangrijke rol speelden en die
door de schrijver op een bijzonder in
dringende wijze worden beschreven.
De lezer maakt hierbij kennis met
vele kanten van het Indische leven
van die tijd, die hem wellicht onbekend
zijn, maar daardoor des te belangwek
kender.
Het boek besluit met een op zich
zelf staand verhaal van een in de vo
rige eeuw bekende Bataviase figuur,
de tovenaar Stephan de Lima.
Voor de kennis van maatschappelijke
verhoudingen uit dit speciale tijdperk
van onze Indische geschiedenis is dit
boek een belangrijke bijdrage.
Verkrijgbaar bij Boekhandel Tong
Tong f 4,95 0,40 porto.
Ch. Manders
zich losmaakte van de kudde en lang
zaam zwom naar de oever toe, tot op
het smalle strandje: aarzelend kroop
hij de helling op en bleef toen stil lig
gen met gesloten ogen, zijn vonnis af
wachtend, leek het.
Een teken van de bezweerder, die
bloesemtak en brandende halmen in de
stroom wierp en ettelijke mannen met
vlijmscherpe mandau's (kapmessen)
kwamen uit de groep aangesneld om
het ondier snel af te maken. Of het
wel de schuldige was? O ja, twijfelde
U er nog aan? Men vond in de maag
van het monster nog de verse resten
van het slachtoffer, het lange zwarte
haar en een ringetje. De krokodillen-
vader had zijn droeve plicht volbracht
en verliet stilletjes de plaats.
Het volk had weer het vertrouwen
terug en was blijde!
De harmonie in de natuur was her
steld!
Mevr. D. Kampmeinert-Hupperts