VAN DE INDISCHE JACHTVELDEN OFFEREN BIJ DE JACHT SIMPEL N.N. We weten allemaal wat offeren is en waarvoor het dient, leder volk en ieder geloof heeft zijn eigen methode. Het algemene doel is: een ongeluk te voorkomen en indien mogelijk geluk te brengen. De natuurmensen uit Sumatra hebben hun manier voor het houden van een kendoerie (offerande). Zo'n kendoerie of selametan kan groots worden opgezet, b.v. bij huwelijken, sterfgevallen, het bouwen van huizen en wat dies meer zij. De eenvoudige of arme man doet het ook wel een voudig. Zo'n eenvoudige kendoerie be staat dan uit ketan (kleefrijst), passer koekjes en altijd het gebruik van wie rook (menjan). De goden of geesten worden verzocht hun wens in te willi gen. De meest goddeloze natuurmens zal het niet in zijn hoofd halen hiervan af te wijken. Ik heb als militair en op de jacht als hobby, dicht bij en met dit volk geleefd. Hierdoor ben ik er zelf in gaan geloven. De ervaringen zijn frappant. Enkele voorbeelden wil ik hier noemen. Eerst de meest frappan te. In de jaren 1930/31 was de spoorlijn Lahat- Loeboek Linggau nog in aanleg. Er woonden in het dorp Saung Naga, een toekomstige halte aan genoemde spoorlijn, een opzichter-Indische jon gen, die vaak en veel herten schoot. Daarvoor maakte hij gebruik van een lorrie, die het tracee volgde tot Tebing Tinggi, ongeveer 15 km. van het dorp. Hij bezat een mooie carbid koplamp met dimlicht, gekocht bij Tio Tek Hong te Batavia. Bovendien had hij een dub belloop caliber 12, die hij tot en met kende. Op een avond vond hij langs het tracee geen herten. Hij besloot van het tracee af te gaan om zich te bege ven naar een hertenterrein bij uitstek. Hij moest wel eerst een flink stuk, een half uur gaans, wandelen. Het terrein, een alang-alang-veld midden in het jon ge bos heette Padang Melintang en stond onder de bevolking bekend, maar was ook berucht. Er leefde daar namelijk een bijzonder groot hert, dat de naam drpeg van Roe- sa Bebintang, of te wel Sterrenhert. Het werd zo genoemd, omdat het beest donker - haast zwart - van kleur was en witte vlekken had. Dit beest heette onkwetsbaar te zijn en was de djaga (bewaker) van dat veld. Het was dus eigenlijk geen beest maar een geest. Zonder diens toestemming kon je daar niets schieten, of er moest eerst een kendoeri worden gehouden. Aangezien genoemde jager hiertoe geen kans had, doordat hij plotseling op het idee kwam om daar te gaan jagen, kreeg deze jacht een tragisch avontuurlijk einde. Met zijn dubbelloop en de nodige loper- en bougnetpatronen betrad hij het veld. Plotseling zag hij in de schijn van zijn carbid koplamp een paar ogen. Aangezien het beest niet onrustig deed (dat merk je aan de ogen), benaderde hij het tot schotsafstand, nee, nog dich ter. De afstand werd 25 20 15 ja zelfs 10 meter. Hij kon de haren van het dier zien en tellen. Nu is het genoeg. Het schot daverde in de stille nacht. Hij had gemist (ketjoel). Nog een knal en weer mis. Het beest deed geen moeite om weg te lopen. Na een paar wandel passen stond het weer stil en keek naar de lamp. Weer een knal en weer was het ketjoel. Dit geval duurde zo lang totdat hij al z'n munitie, zijnde 16 loper- en kogelpatronen, had verschoten en steeds op afstanden van 10 a 15 meter. Heren jagers, wat zegt U van dit geval? Een goed jager en geen visioenen. Het was een geest. Ja een geest in herten gedaante. Je kunt andere herten dood schieten, maar eerst een kendoerie. Dit geval heb ik ter harte genomen en sindsdien was ik altijd te vinden voor een kleine seudekah. Toen genoemde opzichter-jager naar Java werd overgeplaatst kocht ik op zijn vendutie zijn carbid lamp voor de de hoogste opbodprijs, zijnde f. 25.-, vroeger een kapitaal. Dat gebeurde op vrijdag. De volgende dag - zaterdag - ging ik ermee op stap. Eerst moest er een kendoeri worden gehouden. Het resultaat was fenomenaal, n.l. 2 herten, waarvan één ter plaatse voor f. 25. werd verkocht. Ik had mijn centen voor de lamp terug en bovendien één beest extra. Nu een verhaal zonder offer. Vanuit Saroelangoen (Djambi) pa trouilleerde ik ergens tegen de Boekit Barisan aan. We volgden de Batang Asai, een zijrivier van de Batang Tem- besie, die wederom een zijtak was van de grote Batang Hari van Djambi. Op een dag kwamen we in de middag bij een kampoeng aan en ik liet een bivak opslaan. Om gegevens voor mijn pa- trouilleverslag te verkrijgen liet ik het kampoenghoofd komen. Na de gege vens te hebben verstrekt, deed hij mij een ander verhaal. Hij deelde me mede, dat de avond te voren een karbouw door 'n tijger was gedood en of de toe an daar op wilde jagen. Dat was niet aan dovemansoren verteld. Aangezien het reeds donker werd kon ik dus pas de volgende morgen op verkenning. Ik zou dan op de derde nacht moeten posteren. Er was wel een kans. Aldus ging ik de volgende morgen om 9.00 uur (lees dit goed lezers) op stap met 2 man van de kampoeng. Ik met mijn legerkarabijn, geladen met dum dum aan de schouder en de twee, ieder bewapend met speer en kapmes, doorwaadden de Bg. Asai en liepen daarna door verlaten tuinen met wat kreupelhout. We liepen er nonchalant bij. Het was 9.30 uur, vol daglicht en niet ver van de bewoonde wereld. Plot seling werden we opgeschrikt door het gebrul van de tijger. Op 10 meter af stand was hij bezig aan zijn maaltijd en zo stonden we oog in oog met de do der. Dat zal je overkomen. Als in een flits en automatisch gleed mijn karabijn van mijn schouder; ik richtte na de haanpal te hebben omge legd, waarna een scherpe knal volgde. De dum dum trof het dier tussen zijn ogen en ging het achterhoofd weer uit. De doder is dood. Als een blok zeeg hij ter aarde, zonder een poot te ver roeren. Direct na een schot moet je je wapen herladen. Dat wilde ik ook, maar nu komt het. Ik probeerde het, maar het ging niet. Mijn knieën dansten de charleston en mijn rechterhand weiger de dienst (verlamd). Waarom??? Was het schrik, emotie of angst? Na enkele seconden was het weer over en her laadde ik mijn geweer. Toen ik zo in de penarie zat vroegen de twee me om nog een schot op het dode dier te los sen. Ze hadden hun aandacht op het dier gevestigd en zagen niet dat ik daartoe niet in staat was. Ik antwoordde alleen: soedah mati (al dood). Thuis gekomen vertelden zij, dat de toean "pandai nian" (erg knap) was, maar niemand wist er het juiste van. Zonder geluk vaart niemand wel, maar dat avontuur had me nog meer te pak ken voor wat betreft de kendoerie. Als we tevoren hadden geofferd hadden wij misschien zonder moeilijkheden kunnen zitten. J. Kolmus Simpel gedichtje, naamloos, in de bus van Tong Tong De courant, Veronica of de TEEVEE alles schuif ik opzij terstond wanneer eenmaal in de veertien dagen de ene weer door mijn brievenbus komt Die avond wordt mijn koffie koud 't Is waar wat ik u nu vertel want ik lees dan Tong Tong het enige Indische blad ter wéreld. 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1970 | | pagina 14