LANGS TIJGER PADEN VAN DE INDISCHE JACHTVELDEN De Grote Jacht Lex Denninghoff Stelling De hieronder volgende jachtpartij vond plaats in het jaar 1918 op de Oostkust van Sumatra in het Serdangse. Ik was planter en belast met het toezicht op een tabak- en rubberaanplant. De door mij beheerde aanplant was aan drie zijden ingesloten door oerwoud terwijl aan de vierde zijde een Batakse kampong lag. Langs de rand van het oerwoud had ik een brede strook rubberbomen laten zetten, welke nu ongeveer drie jaar oud waren. Op een ochtend, heel vroeg, begaf ik mij op weg om het werk in die rubber- aanplant, wieden, snoeien, onderhoud drains, enz. te controleren. Ik liep langs de rechte plantweg, toen ik in de verte één van mijn Javaanse opzichters zag aankomen. Verwonderd hem hier, in plaats van bij zijn werkvolk aan te tref fen vroeg ik hem, waarom hij niet in de tuinen was. "Toewan", zei hij, "ik kom U melden, dat een groot gedeelte van de aanplant vannacht door olifanten vernield is. "Ik kon het niet geloven en dacht dat de mandoer wel sterk over dreven zou hebben. Deze afdeling kreeg geregeld bezoek van olifanten, die 's nachts uit het bos kwamen en tegen het licht worden weer terug ging en, maar met uitzondering van een paar schuilhuisjes en dichtgetrapte goten hadden ze nooit iets vernield. Vanwege de vele bezoeken van olifanten was die afdeling "Pergadjahan" genoemd. In de aanplant aangekomen zag ik di- rekt dat de mandoer niet overdreven had. Wat gisteren nog een mooie jonge aanplant was geweest, was nu op ver scheidene plaatsen een chaos van uit gerukte bomen en verwarde takken. Na telling bleken er 311 bomen uitge trokken of afgebroken te zijn. Alles lag bijkans door elkaar. Ik wees een ploeg van 40 Javanen aan om onder toezicht van een opzichter de afgebro ken bomen af te zagen en de uitge trokken bomen, na op stump te zijn ingezaagd, weer te planten. Toen rende ik naar huis om de administrateur tele fonisch rapport uit te brengen. "Blijf thuis op mij wachten", zei hij, we gaan er achter aan." Een half uur later kwam hij op z'n buggie aangereden in jachtkostuum en met z'n geweer, een Mannlicher 9,5 mm over de schouder. Ik had mij intussen ook verkleed en twee Javanen aan gewezen om met ons mee te gaan. Met hun lange kapmessen zouden ze ons bij het doorkruisen van het bos goede diensten kunnen bewijzen. Na nog even de vernielingen in ogen schouw genomen te hebben, liepen wij de bosgrens af om de plaats te zoeken, waar de olifanten het bos waren inge trokken. Bij ondervinding wisten wij, dat olifanten die 's nachts in de tuinen zijn geweest zich altijd eerst verzame len op een plaats aan de bosgrens, om dan gezamenlijk het bos in te trek ken, liefst over hoge zandruggen en langs oude paden. De "visitekaartjes", die ze op zo'n verzamelplaats achterlieten, waren er het bewijs van. Langs de hele bos grens was echter nergens een plek te vinden waaruit blijken kon, dat de oli fanten gezamenlijk het bos waren in getrokken. Wel vonden wij vele plaat sen waar ze in groepjes van drie of vier waren weggetrokken. Een vreemd gedrag. Op goed geluk volgden wij een oud spoor, een mooi platgetreden pad, hopende dat ze zich, wat verder het bos in, wel zouden hebben verzameld. Na ongeveer een uur dit pad gevolgd te hebben, kwamen wij aan een droge rivierbedding. In het rulle zand dachten wij de verse sporen wel te zullen ont dekken. We liepen de rivierbedding on geveer een km. in beide richtingen af en zochten de plaats, waar naar wij hoopten de kudden zich wel verzameld Straks is dit boek uitverkocht en dan heeft U spijt! f 6,25 0,45 porto. zou hebben om over te steken. Maar neen, ook hier in verspreide orde, bij twee of drie tegelijk waren ze in nog steeds verspreide orde overgestoken, 't Enige wat wij konden doen was het volgen van één van die sporen. Dat de den wij dan ook. We letten scherp op prenten, gebroken takken en uitwerp selen. Eigenlijk was het maar een in het wilde weg zoeken. Een duidelijk spoor hadden ze niet achtergelaten. Het was of de olifanten begrepen, dat zij achtervolgd zouden worden. Geluk kig hadden wij drinkwater meegeno men zodat wij de achtervolging nog wel een paar uur konden volhouden. Langzaam trokken wij het oerbos ver der in en bleven van tijd tot tijd stil staan om te luisteren. We waren wel wat vermoeid maar nog steeds op onze hoede. We gingen terug naar het oude olifantenpad. Het goed begaanbare pad bood echter geen enkel teken waaruit wij konden opmaken dat er kort gele den een kudde zou zijn gepasseerd. Daarom zochten wij het weer links en rechts dwars door het bijna onbegaan bare onderhout. Vele omgevallen woudreuzen versper den ons de weg en meermalen moes ten de scherpe parangs an de Java nen er aan te pas komen om een door gang te kappen. Zo worstelden wij nog ongeveer een uur voort, totdat we aan een open plek kwamen. Het was een stukje open terrein van ongeveer twin tig meter middellijn. In het midden daar van stond een jonge boom en daar gingen we wat uitrusten en tevens be raadslagen of we zouden doorzetten of teruggaan. We zullen daar ongeveer een kwartier gezeten hebben, toen we plotseling het geluid hoorden van het breken en afrukken van takken. Eerst nog op ta melijke grote afstand maar steeds na derbij komende. We hielden ons stil en bemerkten dat het geluid van twee kanten op ons toekwam. We sprongen op en verscholen ons in de rand van de open plek, ieder achter een dikke boom. Het gekraak hield aan. Nu had den we zekerheid, we zaten midden in de verspreide kudde. Plotseling zie ik, dat m'n metgezel zijn dekking verlaat en midden op de open plek gaat staan. Ik bleef achter mijn boom, dat vond ik veiliger, de Javanen ook. Hij stond daar met z'n geweer, klaar om te schieten. Ik keek naar hem en zag dat hij z'n ge weer langzaam in de aanslag bracht. Ja, dacht ik, schiet maar, dan slaan ze ten minste op de vlucht. Hij schoot en wat wij verwacht hadden, n.l. dat de kudde op de vlucht zou slaan, gebeurde niet. Na het vallen van het schot werd het plotseling heel stil in het bos. Toen, ineens stormde uit bosrand een wijfjes olifant met jong op mijn metgezel af en nog voor dat mijn jachtvriend voor de tweede maal kon schieten, greep de olifant hem met haar slurf, smeet hem in de lucht rende nog een meter of tien door, draaide zich om en wilde voor de tweede maal attaqueren. Mijn 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1970 | | pagina 12