DE VERTELLERS VAN DE DODENSPOORWEG
Onder redaktie van G. H. Bartman
"VERPLEGER" AAN DEjDODENSPOORWEG
Dit is historische stof van uitzonderlijke betekenis!
Maar helaas hebben wij geen historici in ons midden om deze
stof te bestuderen, systematisch te bewerken, ordenen en ten
slotte te bundelen tot een boek. Iedere historicus zou hieraan
een levenstaak hebben.
Wel hebben wij (nog) in ons midden de mensen die er geweest
zijn. En zij zullen vertellen en getuigenis afleggen van hun er
varingen en belevenissen uit die barre tijd. Opdat zij die na ons
komen weten dat niet alles verloren is.
Een herinnering, een stuk uit ons leven als spoorweg
arbeider.
27 Mei 1967. Een vent grijpt me bij de schouder en mijn
hand. Verpleger... Wat klinkt dat nou gek na 25 jaren. Ik
ben helemaal geen verpleger, net zo min als ik dokter ben,
al heb ik dan ook wel ziekenrapport gehouden met een
stetoscoop om mijn nek. Dat moest wel. Als de mensen
terugkwamen van de baan hadden zij behoefte aan een
dokter. Op een keer was de dokter er niet toen de troep
terugkwam en ik had ook een baard. De mannen waren te
suf om je aan te kijken. Ze wisten dat de dokter er altijd
voor hen was als ze "thuis" kwamen, dus ook toen was
ie er (of liever ik er). Het viel wel mee; er waren toch geen
medicijnen om voor te schrijven, vergissingen waren uit
gesloten. Ik had hem zo vaak met zijn klanten horen PRA
TEN. Moeilijker werd het toen een vent met buikklachten
kwam. Maar waar deugde je nog voor als je zo'n akkefietje
niet eens kon oplossen. "Ga je vlug wassen, eten en naar
je hut rusten, ik kom na afloop van het rapport bij je".
De man was gelukkig, tevreden, de dokter zou hem dade
lijk wel onderzoeken, dat ook hij niet kon helpen deed niet
ter zake. Hij ging het "dun". Goddank kwam eindelijk de
dokter het kamp binnen, hij legde de hand op mijn schouder
en zei: "Dat heb je goed gedaan Guus". Sommigen hadden
iets gemerkt maar ik geloof dat niemand het zich realiseerde
dat er toen een echte dokter op de stoel, nou ja krukje
ging zitten. Het ziekenrapport ging gewoon door. Na afloop
heb ik de dokter volledig verslag uitgebracht en ging hij de
buikklacht onderzoeken. De wereld draaide gewoon verder.
Verpleger, ja m'n neus uit. Omdat ik me eens dienstbaar
heb gemaakt pakte de pil me bij mijn kladden of ik maar
verpleger bij hem werd. Maar dokter...ja goed hou je smoel
maar, ik heb meer aan een vent die niet kan maar wel wil
dan aan een vent die wel kan maar niet wil.
En zo werd ik verpleger. Ik kende geen verschil tussen
een maand- en een snelverband, maar ik kon verband was
sen in de kali, toen al het verband op was, blaren zoeken
om de wonden te bedekken. Ik kon een ziekenhut bouwen
van bamboe en blaren en ik kon...zieken belabberen. En
zo was ik TOEN verpleger.
"Ken je me niet meer? Ik was een hele lastige patiënt".
Al sla je me dood ik ken die hele vent niet, kan me zelfs
z'n gezicht niet meer herinneren. Hij noemt zijn naam. Zegt
me niks. Ik sta hem stom verwonderd aan te gapen. Lastige
patiënt, nee dat kan niet. Een patiënt is nooit lastig, ja
toch een heb ik er gehad, dat was een dokter. Lastige
patiënt, kom lazer op. Ze waren ziek, hadden behoefte aan
iemand die voor hen zorgde, dat is toch niet hetzelfde
als lastige patiënt?...Ja, maar met mij heb je nogal wat
trubbels gehad, je hebt me zelfs vastgebonden en dat heeft
me gered, zonder jou was mijn vrouw nou weduwe, aan
jou heb ik mijn leven te danken. Kom nou, sodemieter nou
gauw op, wie heeft aan iemand zijn leven te danken. Wij
hebben allemaal aan allemaal ons leven te danken. We
hebben ons mekaar er allemaal doorgesleurd allemaal...?
Nou ja, zover we geluk gehad hebben. Ja maar, ik was die
vent met hersenmalaria die weggelopen was...
Verdomd, daar begint in mijn achterhoofd een licht te
branden. Het GEVAL herinner ik me wel. Ik heb er nog
vaak over gedacht. Menige nacht maak je die hele rotge-
schiedenis nog wel eens mee en dan zie je het weer voor je.
Wat een ellende. Plotseling ben ik weer in Wan Pho. Natte
moesson. Tot aan je enkels of nog verder zak je in de
modder. Alles is nat en vochtig. Het leek of een van de
handige jongens kans had gezien om de zon te verpatsen
voor een hap vreten. Ja er waren zulke linke jongens en
er zijn zoveel gekke dingen gebeurd.
Wat een rotweer, we beginnen met een patiënt maar
steeds kwamen er meer, dysenterie, malaria. Potverdomme,
opeens had ik ook dysenterie. Onze pil wist er goed gebruik
van te maken, je bent dokter of je bent het niet. Ga jij
maar bij de zieken liggen, rust houden en ...nou ja doe
maar wat je kunt. Af met de vette nek. De zieken zijn
gelukkig, ze hebben nu een dag- en nachtverpleger, wat
een weelde, ze voelen zich nog geborgen ook.
Op een gegeven moment ligt er een vent met hersen
malaria en zwartwaterkoorts.
Gewoon, hij ligt daar met zijn veertig, een en veertig
koorts te ijlen.
Plotseling, midden in de nacht, geen ijlen meer, alleen
maar regen, overal drupt het door. Ontelbare malen ben
ik er al uit geweest om een paar bladeren te schikken.
Dit is om een gediplomeerde leidekker de juh in te jagen.
Als je dan plotseling geen gekreun meer hoort, schiet je
wakker. Potverdomme, die vent is weg. Zeker naar de
latrine, speciaal dicht bij ons in de buurt omdat de mensen
niet zo ver konden lopen. Wat zegt U? Een po...? Nee,
de leverancier van sanitair heeft verstek laten gaan. Een
po, een urinaal, een bed...? Kom laat me niet lachen. Om
de mensen een beetje droog te houden, hadden we een
balé-balé gebouwd, waarvan we de zachtste takken hadden
uitgezocht. Niet ideaal? Kom nou, er waren er wel die het
heel wat slechter hadden. Nu, ja NU wordt je er 's nachts
met een grote G.V.D. wakker van, maar toen toch niet.
Je was toch al lang geen mens meer. Je kon je toch" allang
geen echt bed meer voorstellen.
Wat duurt het toch lang, waar blijft die vent toch? Toch
niet in de latrine gedonderd, het zou niet de eerste keer
gebeurd zijn. Ik word onrustig, steek mijn kop naar buiten.
Hardstikke donker en maar regenen. Vlug terug onder de
deken, nou ja deken. Als je met je armoe geen raad weet,
ben je toch zeker niet waard dat je die hebt, volgens onze
vocabulair was het een deken...
Verdomd, is die vent nou nog niet terug? Ik vlieg naar
buiten, nou ja... vliegen. Tegenwoordig zou je zoiets strom
pelen noemen, maar ik sta in de regen, de pikdonkere
nacht. Ik hoor alleen maar regen en djangkriks. Als je
me nou be...die vent zit niet op de latrine. Plotseling dringt
het tot me door dat hij in zijn koorts er vanonder is,
het bos in. Nondedju... groot alarm. Hoe moet je nou in
Godsnaam in het donker bij zo'n regen in het bos gaan
zoeken, een naald in een hooiberg, nee een vent in het
bos. Een vent met veertig graden of meer koorts. Die red
den we nooit, ook al zouden we hem vinden. Alle duivels
worden uit de hel gevloekt, maar we vinden hem niet...
nooit. Hoelang heeft het geduurd? Niemand zal het ooit
kunnen vertellen maar plotseling een rauwe gil, daar zit
hij op een boomstronk, de kop tussen zijn handen, suf.
Het water druipt langs zijn lichaam.
18