'tBefoe, wat een vreemde naam We leerden elkaar kennen door een recept van ajam besengek. Betoe Ny- heim zat in Portland, Oregon, ik in Whittier, California. Op een dag kreeg ik een Engelse brief: of ik de schrijf ster aan een makkelijk te maken ty pisch Indisch recept kon helpen van een gerecht te eten bij de rijst. Vreemde naam Betoe, dacht ik. Maar Amerika zit vol met on-Amerikaanse namen, wat zou Betoe zijn, Deens, Noors, Fins? Ik gaf haar het recept van ajam besengek en haar dank was groot. Ze had gehoord van de Ameri kaanse Tong Tong en ze had mijn hulp nodig voor een kookrubriek in het plaatselijke dagblad. Toen kwam de op lossing van de ajam besengek: "Ik ben een in Indië geboren en getogen Noor se, rijst eet ik nog altijd het liefst, maar als verpleegster heb ik niet veel gele genheid en tijd om zelf te koken". 7 Jaar ken ik Betoe Nyheim nu al, persoonlijk heb ik haar nooit ontmoet. Maar haar brieven en foto's, de weder zijdse uitwisseling van gedachten heb ben haar tot een van mijn liefste over zeese vriendinnen gemaakt. We schrij ven elkaar weinig, maar als er een brief komt, dan is in een paar velletjes de tijd ingehaald. Een bijzondere vrouw? Ach, dat is Betoe helemaal niet, of het moet bij zonder zijn dat, hoewel ze geen drup pel Indisch bloed heeft, toch zo Indisch is geworden. Uit het bundeltje brieven dat ik van haar bewaar, haal ik de pas sages die het levensverhaal vertellen van een Noors meisje in Indië, Betoe Nyheim. "Ik werd in 1918 in Rembang ge boren. Vader en Moeder waren officie ren bij het Leger des Heils en verhuis den vaak. Nooit zaten we langer dan 2 jaar op een plaats. In Ambawara kwam ik voor het eerst op school. Vol gens mijn moeder sprak ik alleen Ma leis en Noors (de conversatietaal van mijn ouders), dus moest ik Hollands leren. Na Ambarawa werd het Magelang en toen Djocja, waar ik tot mijn 12e jaar gewoond heb. Daar werd mijn jongste zusje geboren. Op mijn 14e jaar (in Cheribon woonden we toen) ging ik voor de tweede keer naar Noorwegen. Ik herinnerde me er niet veel meer van nadat ik er op mijn 4e jaar voor het eerst heen was geweest. Alleen het beeld van mijn Oma. De huizen op het land in Noorwegen zijn zo heel anders dan die ik in Indië gewend was. Zo herinnerde ik me een grote scheve deur, d.w.z. ik wist toen niet dat het een deur was. Ik was buiten aan het spelen met de bal tegen de muur, toen mijn Oma buiten kwam. Ineens was ze verdwenen. Het ene ogenblik stond ze met me te praten en het volgende was ze verdwenen, ik was bang. Wist niet beter dan dat Onze Lieve Heer omhoog was en Sa tan onder de grond. Ik kon niet be grijpen waarom Oma ineens door hem was meegenomen. Toen ze me hoorde huilen kwam ze weer boven. Het duur de een poosje voor ze me overtuigd had dat het een plaats was, waar ze ook van buitenaf in de kelder kon ko men. Kelders waren er niet in Indië. Het is me altijd bijgebleven. Een van mijn duidelijkste herinnerin gen is ook die als meisje van een jaar of 6, 7. Dat was in Bawen, bij Amba rawa. Ik weet niet waarom. Ik was ziek, malaria. Mijn ouders hadden enkele meetings in de kampong, maar ze moesten me achterlaten. Onze oude djongos had daar familie en ik kon daar wel blijven. Ik had zeker koorts, maar ik herin ner me een oude neneh, die op haar hurken zat en over mijn hoofd streek. Boven mijn hoofd hing een lamp, van dat oude soort dat je moest oppompen. Opeens zei het "blp" en de lamp was aangestoken. Ik hield mijn ogen dicht, maar tussen mijn oogharen zag ik moo ie, kleurige ringen om de lamp. Op eens hoorde ik iets zoemen en daar was een grote, vette bij. Of die er nu werkelijk was of niet, weet ik nog steeds niet, maar ik had zo'n gevoel van welbehagen terwijl ik daar lag bij die lieve eenvoudige mensen in de kampong. Ze wisten niet goed wat ze voor me konden doen, behalve waken tot mijn ouders terug waren. Gek, dat zo'n simpele herinnering je je leven lang bijblijft. Een kamponghuisje met een aarden vloer, een balé-balé en een lamp waar ze zeker erg trots op waren, want niet iedereen had een lamp, al leen die gewone lampoe templek. Ik weet wat je bedoelt als je spreekt over de vrijheid en het "zijn" in Indië, ik geloof dat je dat nergens ter wereld zo vindt. De eerste 5 jaar in Noorwegen had ik ontzettend heimwee, terwijl ik een volbloed Noorse ben, met Noorse tra ditie opgevoed. Toch vormt het geboor teland je en je denkt en voelt anders. Misschien omdat je er zo intens leefde, omdat de natuur, de mensen zo duide lijk omlijnd waren en een deel van je eigen leven vormden. Na terugkomst van verlof, werd het Semarang, toen Tegal en toen Batavia waar ik de Fröbelkweek doorliep. Ik ben gek op kinderen en de heerlijkste tijd van mijn werkend leven was op de fröbelschool in Buitenzorg. Maar de oorlog kwam nader en nader en er was sprake van evacuering van de kinde ren. We waren allemaal bij de LBD, ik dacht met angst aan wat de kinde ren zou kunnen overkomen en meldde me bij het Rode Kruis voor de E.H.B.O. cursus. Toen de Jappen kwamen zaten mijn ouders in Magelang met mijn jongste zusje. Mijn broer werkte in Batavia. Op een dag kwam hij per fiets naar Buitenzorg en samen gingen we in een overvolle trein naar Magelang. We wil den bij elkaar zijn, als het ergste zou komen. Maar waar zouden we van moe ten leven? Mijn broer maakte van de bloemen tuin een groententuin, iets waar we later maar al te dankbaar voor waren. Het Leger des Heils had opgehouden te bestaan, ik bood mijn diensten aan bij diverse ziekenhuizen, maar ze had den me niet nodig. Wel in het William Booth Ziekenhuis in Soerabaja waar ik hulpverpleegster werd. Ons huis in Tegal in 1954. Boven op de stoep mijn zusje (nu in Connecticut), daaronder vader en moeder en op de onderste rij mijn broers en ik. Rechts van mij zit Olav, nu als missionaris met zijn vrouw in Borneo. De andere broer is overleden in Noorwegen. 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1970 | | pagina 12