w DE VERTELLERS VAN DE DODENSPOORWEG Onder redaktie van G. H. Bartman ojofo ERVARINGEN IN KRIJGSGEVANGENSCHAP (III) Dit is historische stof van uitzonderlijke betekenis! Maar helaas hebben wij geen historici in ons midden om deze stof te bestuderen, systematisch te bewerken, ordenen en ten slotte te bundelen tot een boek. Iedere historicus zou hieraan een levenstaak hebben. Wel hebben wij (nog) in ons midden de mensen die er geweest zijn. En zij zullen vertellen en getuigenis afleggen van hun er varingen en belevenissen uit die barre tijd. Opdat zij die na ons komen weten dat niet alles verloren is. De gezonden gingen naar het werkkamp Retpu. Ik zelf hield me bij de gezonden. Ik had zo het idee, dat ik alleen gezond zou kunnen worden, door werken en een beetje goed eten. De tocht van 30 km maakten we per auto. Het landschap was vrij woest en doods. De weg was slecht en zeer stoffig. In de eerste auto ging dat nog wel, maar de volgende! Stofslikken! Een vinger dik stof op je kleren. Kamp Retpu stond aan de rand van de jungle. Er stonden ongeveer 10 grote bamboebarakken met een zeer slecht atappen dak. Vroeger hadden hier Birmanen gelegen, die de zaak verwaarloosd hadden. We hadden ook een veekraal gezien, dus zou er wel vlees zijn! De volgende dag kregen we voor ontbijt pap met suiker. Dat vonden we al een verbetering, want het was met zorg klaar gemaakt, 's Middags hadden we rijst met bouillon en een lapje rundvlees! We smulden ervan, dat verzeker ik U! Vlees hadden we al zo lang niet gehad, 's Avonds kregen we rijst met goede katjang-idjoe-soep. En ook daar zat vlees in. Nou, het was hier hardstikke goed, zeiden we tegen elkaar en hier kon je op werken. Het eten bleef goed, het werd zelfs nog beter. De eerste 14 dagen kon ik nog niets doen, maar begon toen uit mezelf met het rooien van planten die overal in het kamp groeiden. U weet wel, zo'n beetje kalmpjes aan, dan breekt het lijntje niet. Na een maand was ik zo ver, dat ik door een toeval baas werd van een houtploeg. We hadden een vaandrig als "chef", maar de practische baas was ik. Voor een kamp met enige duizenden mensen waar alles met hout werd gestookt, moesten enorme hoeveelheden hout worden aangevoerd. Dat was echter geen bezwaar want rondom het kamp stond bos, dus er was genoeg hout voorhanden. De houtploegen bestonden uit mensen die nog niet ge schikt waren voor zwaar werk en die sprokkelden hout, sleepten dat naar de keuken waar het verder door de echte houthakkers werd klein gemaakt. Nu was het me opge vallen dat er overal in het bos tientallen omgevallen woud reuzen lagen. Ik zag dat het hout een rode kleur had en keihard was. Het zou dus wel goed branden. De vraag was alleen maar of het na in moten gezaagd te zijn, ook te hakken was. Ik probeerde het en het was een lust om te zien hoe gemakkelijk het hout te splijten was. We stelden 10 dragers aan die de zware moten naar het kamp droegen, waar 2 houthakkers het klein maakten. Ik zelf bleef met een Nieuwedieper in het bos en we zaagden maar. Mooi werk! Ik deed het graag en voelde met de dag m'n gezondheid terugkomen. Ik kon spoedig dagen achter elkaar door blijven zagen zonder 's avonds moe te zijn. Het kamp Retpu lag hoog en de nachten in de maanden januari en februari waren erg koud. Maar ik ging 's morgens met bloot bovenlijf het bos in...ik was weer de oude! Ik kon wel zingen, wat ik dan ook deed. Het zal wel een tikje 18 vals geweest zijn, maar in m'n eigen oren klonk het vrij aardig. Als de mensen 's morgens tot 9 uur, half 10 bij de vuren zaten, gehuld in een deken en ik kwam langs in m'n blote body, hoorde ik wel eens: "die vent wordt doodziek, of hij is gek". Ik grinnikte dan maar en dacht er het mijne van. Door werken was ik er boven op gekomen en ik durf ver klaren dat er heel wat mensen zijn doodgegaan doordat ze zich lieten gaan. Die bleven op hun tampatje zitten en bleven zich ziek voelen. Ze waren zelfs bang voor de zon! De houthakkers hadden van de Jap een plaatje gekregen, een soort pas. Hiermee konden we overal lopen. Een paar km van ons kamp, helemaal in het gebergte lag een pracht van een natuurbad. Daar kwam een beekje naar beneden en op een plaats tussen de rotsen was een mooi bassin van ongeveer 50 m2 uitgespoeld. Twee meter diep en het water was zo helder alsof het zo uit een leiding kwam. Honderden vissen stoeiden om je heen. Wij noemden dat plekje "Het Nymphenbad". Als we voor enige dagen hout in voorraad hadden, namen we een dag vakantie en gingen de hele dag zwemmen en zonnebaden. Dat was voor ons een heerlijke tijd, de beste uit mijn krijgsgevangenschapperiode. De andere jongens werkten aan de spoordijk en hadden het soms beroerd. In het begin werd er aan de lijn niet hard gewerkt en was het nog wel te doen; 0,7 kubieke meter per man. Dat werd 0,8-1, 1-1,5 en later ook 2 m3. Harde grond of steen, dat kon de Jap niets schelen. Drie maanden ben ik in Retpu gebleven en moest toen hogerop. We sloegen nu onze tenten op in Mezzali, kamp 70. De kampleiding in Retpu was buitengewoon te spreken over de prestaties van de houtploeg en beloofde ons ook in kamp 70 te zullen handhaven. Daar waren echter al kamp bewoners die hetzelfde deden. Vondenhoff en Loenders die ik bij me had werden ziek in kamp 70 en moesten terug naar Retpu. Ik werd toen ingedeeld bij de Hygiënische Dienst en had tot taak iedere dag een vuilnisput te graven. Ik begon om 9 uur en was om half 12 klaar. Ik had dan zonder veel moeite een kuil gegraven van 2 m lang, 1 m breed en 1 m diep. Dat was mijn dagtaak en kreeg evenveel "tractement" als een arme drommel aan de dijk, ook 25 cent. Ik heb dit werk maar een maand mogen doen en toen moest ik naar de dijk. Ik had voor mezelf al uitgemaakt: "Ik zal ze eens laten zien wat werken is". Ik begon daar in een vlug tempo te scheppen, zodat de lui in mijn "koemi" (groep) zeiden: "Doe maar kalm aan, want straTcs ga je plat". Ik heb echter in de mijnen een goede leerschool doorlopen en moest nog vaak denken aan D. en z'n kompel. Daar schepte ik toch ook ruim 20 meter kolen in de "roetsch". Ja, met de schop kan ik ook omgaan als het moet! Je werkte aan de dijk in groepsverband. Als je met een groep van 12 man was kreeg je een stuk grond van 24 kubieke meter toegewezen. Als je die grond dan allemaal op het dijklichaam had gebracht kwam de Jap het geval nameten. Als e.e.a. klopte mocht je naar huis gaan. Dit metersysteem hadden de jongens aan zichzelf te wijten. Toen ze n.1. in het begin 0,70 en 1 m3 kregen gingen ze al om 3 uur 's middags naar huis, soms nog vroeger. De Jap had dit natuurlijk gauw in de gaten en verhoogde de

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1970 | | pagina 18