HETGELUKVAN HET JAGEN
De Rode Besjes Van De Jacht (slot)
door A. A. F. Maurenbrecher
"De jacht behoort tot het zuiverste repertoire
van het menselijk geluk".
JOSé ORTEGA Y GASSET
Weer dat gestommel. De boom
schudt zachtjes. Dadelijk graait hij naar
mijn voeten die over de rand hangen.
Nou hoor ik geritsel bóóven me. Wel
alle..'t is natuurlijk Si N'tjech die
tracht te verzitten op 'n zachte tak.
Oef, zo zie je weer. Kallem njo, kal
lem. Hoe ken! Hij weet waar jij zit,
maar jij weet niet waar hij zit. Leuk
spelletje. Waar blijf je nou met al je
kennis, opvoeding en een beetje erva
ring. Je zit 'm gewoon te knijpen. Je
gaat brilliante en absurde uitvindingen
doen, die je uit zo'n rotsituatie zouden
kunnen helpen, zoals vergrote oor
schelpen of verlengde neusgaten en zo.
Waanzin.
Glk doet m'n hart weer. Een grote
gestreepte schim glijdt van schuins
rechtsonder naar 't kadaver, loopt er
half omheen, en gaat liggen met de
voorpoten op de buik van de koe. Hij
kijkt even omhoog, recht naar ons plat
form en begint dan de buik verder open
te scheuren. Heb je ooit meegemaakt:
eerst trachten de prooi weg te slepen,
weggepest worden door een lichtstraal
en dan terugkomen en gaan liggen
vreten alsof er niets gebeurd is...Goed
zo, nog een bek vol...Nou dan maar:
spuit omhoog en ongeveer in de rich
ting, linkerhand bij de schakelaar. NU.
FLITS. Groene ogen lichten op en ver
dwijnen meteen in een zijwaartse
sprong. De korrel is op 't blad en 't
schot is er uit als een reflex. De tijger
jakkert naar de bosrand, schampt tegen
een jonge boom en raast door de strui
ken verder. Raak of niet? Denk van
wel, gezien de reactie. Na een korte
conferentie met N'tjech besluiten we te
wachten. Was 't mis, dan komt hij over
een paar uur terug, was 't raak, dan is
't beter niet direct uit de boom te ko
men. Goed, wachten en een Weduwe
rollen. Dat lukt, maar beroerd.
De rimboe zoemt, kraakt, ritselt, piept,
knot. Een kwaje apegil scheurt door
de bladeren, gevolgd door een hevige
bekvechterij, plots gesmoord door een
lel van Pa-aap.
Alles gaat door met gebeuren alsof
er niets gebeurd is.
Een uur gaat voorbij en dan schuift
een zwarte schim van links over de
grasvlakte onze richting uit... Dichter
bij, dichterbij, tot twintig meter van 't
kadaver. Een groot zwijn.
Hij staat stil en zekert snuivend, tot
dat de tijgerverwaaiïng z'n neusgaten
bereikt. Woef... borstels overeind
maakt hij een paar passen achteruit,
werpt zich om en rent weg 't open veld
in. Zo, dat kan betekenen, dat Si Mat
jan nog in de buurt is. De spanning
stijgt. Nog een uur gaat voorbij.
Er is weer wat gaande op de gras
vlakte. Een kudde karbouwen komt
langzaam grazend in los verband naar
ons toe tot bij de plek, waar dat zwijn
plotseling van richting veranderde.
Jawel, op de zelfde plaats staat de
voorste karbouw stil en snuift. De
zware kop zakt omlaag. De anderen
dringen samen totdat ze een compac
te massa vormen. De buitenrand is een
ring van horens, laag bij de grond, naar
alle zijden gericht. De kalveren worden
hard naar binnen gebokst. Dan is er
alleen het snuiven hoorbaar. De dichtst
bijzijnde karbouwen beginnen achter
uit te drukken, de massa geeft mee
maar blijft massa. In welke richting ze
ook staan, ze blijven een geheel, dat
zich als een oerlichaam verwijdert van
het gevaar. Bijna onmerkbaar wordt de
afstand groterengroter.de kudde ver
vaagt in het maanlicht, als een droom,
die je vast wil houden, maar die weg-
slipt. Met een zucht val ik terug in de
werkelijkheid. Nog steeds tijgerver
waaiïng dus.
Van een dode of levende tijger? Wel
of niet gewond? Afzakken naar de
grond? Niet lollig in deze onzekerheid.
Ligt hij in de struikrand op me te
wachten om op 't ogenblik dat ik,
kwetsbaar, de grond bereik, me te gra
zen te nemen! Hij heeft er 't volle recht
toe, maar moet ik hem die kans geven?
Een paar uren verstrijken en dan heb
ik er genoeg van, ik begin slaap te
krijgen en ben er zat van. Ik vraag T.
om me te dekken als ik afzak langs de
bamboe, waarbij ik handen en voeten
nodig heb. Meteen dan maar, lamp aan
en omlaag. Op de grond ruk ik de spuit
van m'n rug en cirkel de omgeving af.
Niks te zien. De anderen volgen.
N'tjech vertelde me toen, dat meneer
na de eerste vlucht teruggekomen was
en rechts onder ons in de struikenrand
een tijd als een kat op z'n achterste
had gezeten, verlangend naar z'n maal
te kijken. N'tjech had hem kunnen zien
uit de boomtop, voor mij was hij afge
dekt door een grote struik.
We liepen voorzichtig en schietklaar
naar de plaats waar de tijger de dichte
tjenté-struiken doorbroken had in z'n
dolle ren. Er waren zwakke bloedve-
gen aan de rechterzijde. De boomstam,
die hij met z'n linkerschouder geraakt
had, vertoonde geen sporen. Dus geen
uitschot.
't Spoor met de lamp volgen door die
dichte rommel, waar geen doorzicht
was vanwege de helverlichte takjes op
de voorgrond, nee, daar voelde ik niets
voor, dat zou je reinste waaghalzerij
zijn. Dus besloten we de volgende
morgen terug te komen.
Ik mat toch nog even de afstand die
de tijger de eerste keer in drie spron
gen had afgelegd; 39 meter! Met staan
de start gemiddeld dertien meter per
sprong.
We stonden deze prestatie nog
hoofdschuddend te bewonderen, toen
er twee Atjehers voor ons opdoken,
gewapend met een bijna uitgebrande
lampoe center. Of ik de Rimau had?
Nee...Nou, ze hadden na 't schot een
grauw gehoord, toen een run door de
struiken, gevolgd door een plons in de
kali en daarna niets meer. Hoe of ze
dat allemaal gehoord hadden? O, ze
hadden naast mijn auto, een 40 meter
van ons af, in de droge sloot liggen
slapen, wachtend op de dingen die ge
beuren zouden. Ze wisten, dat we daar
vlakbij op de tijger loerden. Of ze niet
bang waren geweest? Nee, waarom,
die tijger was toch met wat anders
bezig!
Enthousiast vroegen ze waar of de
tijger in 't struikgewas verdwenen was,
dan konden we hem achterna. We
brachten hun bij de bewuste plek en
voordat we bezwaren konden opperen,
gingen ze ons voor, de struiken in met
die gloeiende spijker als verlichting. Ja,
toen kon je natuurlijk niet achterblijven.
Die lui waren betoel brani, of ze wisten
alles van tijgers af.
't Spoor was makkelijk te volgen tot
aan de oever. Hij was in z'n paniek
gewoon doorgelopen en in 't water
geplonsd. We volgden een paadje
langs de oever en vonden verderop 't
spoor weer. Grote natte afdrukken r-
de droge grond. Geen bloed. We volg
den 't spoor nog een korte tijd, maar
besloten, dat 't toch beter was om met
daglicht terug te komen.
Toen 't goed licht was heb ik 't spoor
nog een uur lang gevolgd, voor 't ver
dween. Er was geen bloed te vinden.
Dan heb je wel de smoor in, om ver
schillende redenen.
Enfin, die tijger is daar nooit meer
teruggekomen. Hij dook drie weken la
ter ongeveer 10 kilometer daar vandaan
weer op en zette zijn veeroof voort.
Dat 't dezelfde was, bleek uit 't ver
haal van een jongen, die op een kudde
vee paste en die hem gezien had. 's-
Middags om 5 uur, toen hij de koeien
naar huis bracht, was de tijger tevoor
schijn gekomen. Hij had een wond aan
de rechterschouder en hinkte een beet
je. Niettegenstaande 't geschreeuw van
de jongen had hij de kudde aangevallen
en er waren in no time vijf koeien ge
sneuveld.
Ik ben nog vele malen achter deze
sinjeur aangeweest, maar steeds was
hij mij te slim af. En nog steeds spijt
't me, dat ik toen geen zwaarder ge
weer had.
Maar dat zwijn en die karbouwen!
Dat waren de Rode Besjes van de
Jacht.
20