De omheinde waringinbomen op de aloen-aloen van Djokjakarta. Op de achtergrond de
pelalaran en de sitinggil.
gen zij door de barmhartigheid van de
Vorst een dak boven het hoofd. In Solo
lijken deze daken veel op een fabrieks
hal, doch in Djokja dragen zij nog een
voorlopig karakter, alsof het de hove
lingen nauwelijks toekwam.
Wij spraken nog niet over de grote
vlakte voor de Kraton, waarop de Vorst
pronkend op de sitinggil, het uitzicht
heeft, bij elke bezoeker bekend als de
aloen-aloen. Oorspronkelijk was zij om
ringd door een houten hekwerk, doch
dit is nu in steen nagebootst. Daar
langs stonden rijen waringins, waar
onder het goed rusten was, want ver
der was er op de kale vlakte geen
grassprietje te zien. Hoe de Javanen
het klaar speelden, om de aloen-aloen
zo kaal te houden, is mij steeds duister
gebleven. Immers, de Javanen hebben
geen chemische verdelgingsmiddelen
gekend.
Onder de waringins, die het plein
omzoomden, stonden kleine huisjes,
bestemd voor de rijksgenoten, die hun
opwachting kwamen maken. Midden op
de grote vlakte stond niet één, zoals
bij de regentschaps-aloen-aloens, maar
een paar waringins, ieder binnen een
omheining. Vandaar de benaming: wa-
ringin-koeroeng (omheind). Niemand
mocht tussen die twee reusachtige bo
men heen rijden, reden waarom er
steeds een los hek stond. Slechts wan
neer de Vorst kwam aanrijden, werd
het hek weggenomen, (afb. 2).
Waartoe dienden deze aloen-aloen's,
die men over heel Java aantreft? Eer
tijds werd er het behendigheidssteek
spel, het senènari op gehouden, t.w.
buiten de Vorstenlanden op hari senèn,
de maandag (vandaar de naam), doch
in de Vorstenlanden op zaterdag, in de
namiddag, als het wat koeler werd. Het
spel lijkt enigszins op het steekspel
der Europese ridders, doch terwijl deze
ruwe klanten hun tegenstanders uit het
zadel poogden te wippen om ze in het
zand te doen bijten, waren de Javaanse
ruiters al tevreden, wanneer ze hun
opponenten met de stompe punt van
hun lans behendig konden aanraken na
een eindeloos geren over de vlakte. Ik
meen mij te herinneren, dat de regent
van Probolinggo bij het regeringsjubi
leum van H.M. Koningin Wilhelmina nog
eens zo'n ouderwets steekspel heeft
laten opvoeren. Immers, dit kleurrijke
spel behoort thans tot het verleden.
De kosten om een goed paard te on
derhouden zijn voor de Javaanse aris
tocratie blijkbaar te hoog geworden.
Ook de Vorst nam wel eens deel aan
het spel, doch meestal sloeg hij het
vanaf de sitinggil gade.
Doch waarom is er, behalve een si
tinggil met aloen-aloen in het noorden,
nog een kleinere ten zuiden van de
kraton? Ik heb deze merkwaardigheid
als volgt trachten te verklaren.
In de nacht van 24 juni 1719 deden
twee misnoegde prinsen een aanval op
de sitinggil van de toenmalige kraton
te Kartasoera, kennelijk met de bedoe
ling om zich van het bewind meester
te maken.
Deze gevaarlijke aanval werd met
hulp van het Nèderlandse garnizoen
der hofstad afgeslagen, doch de Hol
landse soldaten zijn toen maar voor
alle veiligheid op de sitinggil blijven
kamperen. Dit wekte de ergernis der
Javanen op, die de vreemdelingen on
gaarne op deze heilige plaats gelegerd
zagen. Vandaar dat ze begonnen zullen
zijn, 'n extra sitinggil bij een zuidelijke
aloen-aloen aan te leggen. Later kwam
men tot een overeenkomst: De Hollan
ders zouden de sitinggil verlaten en
een hoog wachthuis, vlak daarnaast be
trekken. De bouwvallen van dit ver
diepingshuis met zijn beide puntgevels
zijn nóg aanwezig. Maar behalve een
noorder-sitinggil had men nu ook een
zuider-sitinggil en men is deze verdub
beling steeds blijven aanhouden, ook
toen er behalve in Soerakarta (in 1743)
voor de Soesoehoenan, nóg een kraton
gebouwd werd in Djokjakarta voor de
Soeltan (1755). Ik heb nooit gehoord,
dat die zuider-sitinggils voor iets nut
tigs gebruikt werden.
Ten slotte wil ik de aandacht vesti
gen op een wonderlijk bouwwerk, dat
ofschoon niet zo heel oud, toch op een
zeer oude overlevering teruggaat, t.w.
een hoge, door galerijen omgeven to
ren, die schrijlings staat op de muur
van het hoofdplein of de pelataran in
Solo. Daar, op een der hoogste ver
diepingen, vindt men een geheimzinni
ge kamer, waarvan de deur stevig op
slot zit. Dit is het vertrek, waar de
godin van de Zuidzee de befaamde en
soms beruchte Njai Lara Kidoel nu en
dan haar intrek neemt. Er moeten een
bed en dgl. dingen meer staan. (afb. 3).
De Javaanse overleveringen delen nl.
mede, dat de stichter der dynastie,
panembahan Sénapati, zich eens aan
de kust van de Indische Oceaan, de
Zuidzee bevond. Hij bad tot Allah en
daardoor ontstond er een hevige wes
terstorm. De golven werden als bergen
zo groot en veel vissen werden tegen
de rotsen dood geslagen. De godin van
de Zuidzee, die over alle geesten van
Java heerste, kreeg het in haar onder
zees paleis te benauwd. Het water
werd n.l. zo heet, of het gekookt werd.
Zij steeg daarom naar de oppervlakte,
ging naar Sénapati, maakte een sem-
bah en boog zich voor hem neer. Zij
smeekte om mededogen voor de
schepselen der zee. Sénapati's bede
tot Allah, om over Java tot in lengte
van dagen te regeren, was toegestaan.
Sénapati was over deze belofte zeer
verheugd en de onrust in de natuur
hield op. Daarna voerde de Vorstin
hem mee naar het onderwaterpaleis,
Lees verder volgende pag.
Pompeus versierde binnenpoorten van de Solose Kraton met de toren van Njai Lara Kidoel.
De twee witgekalkte beelden, raksasds (reuzen) zijn van een of andere Hindoeistische tempel
ruim afkomstig.
7