31 AUGUSTUS 1943 IN AMAHEI 31 Augustus, een dag uit 365 dagen, maar voor ouderen onder ons heeft deze dag toch wel een neel bijzondere betekenis omdat hij vele en goede her inneringen wakker roept aan gezonde en uitbundig gevierde Oranjefeesten. Maar speciaal voor enige honderden mannen die behoord hebben tot een groep van 1000 krijgsgevangenen, de "1000 van Amahei", heetf 31 Augustus 1943 wel een heel bijzondere betekenis. Deze groep krijgsgevangenen be woonden op 31 Augustus 1943 een kamp op de aloon aloon van Amahei, een klein verdroomd plaatsje op de Zuidkust van het eiland Ceram. Tijdens de Japanse bezetting van Ne derlands Oost Indië waren alle aan hankelijkheidsbetuigingen aan het Huis van Oranje ten strengste verboden. Zelfs op het in bezit hebben van een foto van één van de leden van het Koninklijk Huis stonden zware lijf- en celstraffen. Toen dan ook enige krijgsgevange nen de Hollandse kampleiding vroegen of we op 31 Augustus niet iets bijzon ders konden doen zag deze kamplei ding hierin niet veel, maar niettemin werd besloten de Japanse kampcom mandant, de Lt. Shiozawa hierover aan te spreken. Tijdens een morgenbespreking met de Japanse commandant op diens kan toor buiten het kamp enige dagen vóór 31 Augustus werd het delicate onder werp aangesneden. Wij brachten naar voren dat wij weliswaar krijgsgevange nen waren, maar dat wij niettemin een grote verering hadden voor onze Ko ningin, net zoveel verering als de Ja panners hadden voor hun Keizer. Als grote gunst verzochten wij op 31 Au gustus feest te mogen vieren ter ere van de verjaardag van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina. Onze Hollandse Kapitein-tolk wist ons verzoek in fraaie stijl voor te bren gen en toen hij klaar was met zijn voor ons onbegrijpelijke toespraak wachtten wij op de uitbarsting die nu ongetwij feld komen moest. tot in haar slaapvertrek. Dat duurde drie dagen en drie nachten. Zij beloofde bij hem te zullen komen, als hij op een bepaalde wijze, t.w. met gekruiste armen en aaneengesloten voeten, opziende naar de hemel, daar om vroeg. Daarop keerde Sénapati naar de vaste wal terug. Toen ik indertijd met mijn leerlingen de toren beklom en wij voor de ge sloten deur stonden, werd mij verhaald, dat in dit vertrek alle Soenans een ont moeting met de geheimzinnige godin van de Zuidzee plachten te hebben, die dan door de lucht kwam aanzwe ven. Ik kan er niets aan doen, als U het niet wilt geloven. Ook in Djokja moet zo'n toren be staan hebben, maar die is bij de grote aardbeving van 1866 omgevallen. We hadden min of meer gespecu leerd op het vaak onberekenbare ge drag van de Japanners en ziet, we had den goed gespeculeerd. Tot onze grote verbazing stond Shiozawa die tijdens de toespraak van onze tolk onderuitgezakt in zijn stoel was blijven zitten, op. Hij zette zijn Jap. petje op, nam de houding aan, boog en siste OK - OK 31 Augustus geen werkdag 31 Augustus feestdag voor Radja Wilhelmina. Wij namen de houding aan, bogen en dankten Shiozawa voor zijn wel willendheid, waarna wij, in ons hart stomverbaasd, naar ons kamp terug keerden. In allerijl werd door de kampleiding, geassisteerd door een paar vertegen woordigers uit elke van de vier barak ken een programma samengesteld en zo brak voor ons die hoogst gedenk waardige 31 Augustus 1943 aan. Normaal was het om zes uur morgen appel, en dus stond het kamp stipt op tijd aangetreden, maar er verschenen geen Japanners om het appel af te nemen. Na circa 20 minuten gewacht te heb ben liet ik de troep dicht aaneenge sloten voor mij aan-treden om enige woorden ter ere van de verjaring van onze geliefde vorstin te spreken. Beschenen door de juist opkomende tropenzon stonden zij voor mij, 974 man, gekleed in hun beste plunje, de meesten met oranje op de borst, en luisterden naar mijn ietwat optimisti sche speech, alhoewel ik zelf op 31 Augustus 1943 maar al te goed wist, dat er nog niet zo heel veel tekenen waren om dat optimisme te rechtvaar digen. Ik sprak mijn mannen als volgt toe: KONINGIN WILHELMINA "Ergens in de Molukken, op de aloon aloon van Amahei staan voor mij 974 van Uw onderdanen aange treden. Wij staan hier aangetreden om Uw verjaardag te herdenken in een tijd, dat wij zelfs voor deze her denking nederig toestemming moes ten vragen aan hen die wederrechte lijk het gebied dat het Uwe is bezet houden. Helaas verkeren wij in een positie, dat wij slechts zeer weinig weten van hetgeen er elders op de wereld gebeurt, maar uit wat wij vernamen valt op te maken, dat U in goede gezondheid verkeert, wonende in Londen, te midden van het meest barbaarse oorlogsgeweld dat een moderne agressor in een moderne oorlog vermag te ontketenen. Gelukkig prijzen wij ons, dat Uw dochter en Uw kleindochters in veili ger oorden vertoeven, maar het zou ons nog liever zijn te weten, dat ook Gij veiliger en wat verder van de plaats waar zware slagen vallen, vandaan woonde. Maar toch Majesteit, toch doet het ons goed, toch zijn wij onnoemelijk trots met de wetenschap dat onze Landsvrouwe evenals wij, te midden ener woeste branding leeft waardoor wij een innige lotsverbondenheid aanvoelen, waardoor het harde leven dat ons thans gedwongen is opge legd lichter valt te dragen. Uw voorbeeld is voor ons een lichtend voorbeeld, een voorbeeld waaruit wij kracht putten omdat wij beseffen, dat het niet zo lang meer kan duren dat de schone spreuk "Luctor et Emergo" bewaarheid wordt. Wij allen wensen U kracht en ge zondheid toe en wij hopen vurig, dat U nog tot in lengte van dagen voor ons, voor Uw volk gespaard moge blijven". Even was het stil na mijn speech en toen, voor het eerst na 17 maanden zongen wij ongestoord uit volle borst de twee welbekende coupletten van ons schone volkslied en wij schaam den ons onze tranen niet. Toen een donderend "hoezee" en "Lang leve Koningin Wilhelmina". Daarna een indrukwekkende stilte waarin het geruis van de ons omrin gende palmen duidelijk was te horen en toen de allergrootste verrassing voor ons allen, toen speelde in een kampong even buiten ons kamp gele gen een Ambonnees fluitorkest het Wil helmus, juist toen de morgenzon in volle glorie boven de palmen ver scheen en de aloon aloon waarop we stonden begon te beschijnen. Dat was ONZE Oranjezon, de Oran jezon van de 1000 van Amahei. (Tussen haakjes zij hier vermeld dat ik hoop nooit meer zoveel huilende mannen voor mij te zien staan). Volkomen onbegrijpelijk, maar de Ja panners lieten ons de gehele dag met rust en 's middags waren wij in de ge legenheid in een geimproviseerd open luchttheater een "Oranjevoorstelling" te geven. Door onze kamptekenaar wa ren keurige programma's vervaardigd waarin het Oranje domineerde. In onze groep waren vertegenwoor digers van alle provincies van ons land en de hoofdschotel van het pro gramma was, dat van elke provincie een vertegenwoordiger optrad met het gekleurde wapenschild zijner provincie voor de borst, waarbij hij in het Gro nings, in het Fries, kortom in de taal of in het dialect zijne geboorte grond iets over zijn provincie vertelde. 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1970 | | pagina 8