LANGS TIJGER PADEN HET GELUK VAN HET JAGEN JACHT OP EEN NEVELPANTER Lex Denninghoff Stelling en i dat de sporen wel wezen op een rimau dahan, aangezien op Sumatra geen panters voorkomen en de sporen te klein waren om toe te behoren aan een tijger, zelfs een heel jonge. In eerste instantie wilde ik proberen hem te vangen. Dit zou de moeite waard zijn, aangezien nevelpanters zel den voorkomen, vooral een levende die in goede staat verkeerde, Dus liet ik een gewone tijgerval maken, alleen veel kleiner, maar voorzien van twee deuren, zodat het dier door de kooi kon zien en daardoor veel rustiger zou zijn dan in 'n kooi met slechts een deur. In de kooi liet ik een jong geitje plaat - sen, doch zo, dat de nevelpanter indien hij in de val liep er niet bij kon komen. Het diertje zou alleen een angstige nacht doorbrengen, zo in de nabijheid van de panter. Toen de kooival klaar was, lieten we deze ongebruikt gedu rende de twee eerste dagen om de reuk van mensen weg te krijgen. Daarna werd er een jong geitje in gedaan om als lokaas dienst te doen. En nu was het maar wachten of de rover op zou komen dagen en beliefde in de val te lopen. De vierde dag in de nacht had het wat geregend kampjappen in de kuif gepikt. Begin Januari gingen de eerste transporten naar Siam. Ikzelf was bij het tweede transport dat op 6 januari 1944 Birma verliet. Ik was er niet rouwig om, want wat de toe komst me ook brengen mocht, het zou volgens mij beter zijn dan Birma'ons gegeven had, stof, regen, bloed en oerwoud. Dat zie ik steeds als ik aan Birma denk. Ook denk ik aan de honderden sombere kruisen aan de lijn... Retpu, Mezzali, Payathonzu. Kamp 100 was tegen een heuvel gebouwd en de houten kruisen gaven aan die heuvel iets griezeligs. In kamp 100 lagen de mensen die overge- bij het gevangen exemplaar te komen. Blijkbaar waren het mannetje en vrouw tje. Hoewel ik schoot, was het niet voldoende raak in het korte moment dat mij nog restte. Toen het daglicht werd zagen we bloed en was het schot toch raak ge weest al was het niet afdoende. We besloten het bloedspoor te vol gen met een paar honden. Vlug werd wat gegeten en toen gingen we er op af. In het begin was het spoor goed te volgen, maar later niet meer. Gelukkig dat we een paar honden hadden, zodat het spoor toch niet verloren ging. We waren nu in het oude bos, wat ons gaan niet gemakkelijker maakte. Tegen enen kregen we eindelijk beet naar het ons scheen, want de honden be gonnen heftig te blaffen en renden schichtig heen en weer. Niet lang daar na kreeg een van ons hem in het oog. Hij zat hoog in een boom en had zich zo klein mogelijk gemaakt en was door zijn kleur nauwelijks zichtbaar. Ik liet de honden vastleggen, want wilde niet als hij viel dat ze hem zouden ver scheuren of anderszins kwaad doen. Na zorgvuldig bekijken, vond ik een goede plek om hem te raken, zodat ik niet te lang wachtte en na zorgvuldig mikken, hem ook daar raakte. Als een steen viel hij uit de boom maar was nog niet dood. Hij ging erg te keer, zodat mij niets anders overbleef, dan om hem een tweede schot te geven. Dit was afdoende, zodat we hem het was een hij en de andere panter die we in de kooi hadden was 'n zij konden bekijken. Het was een mooi exemplaar en de twee schoten waren niet zichtbaar als de huid eenmaal was gelooid. Ik was heel tevreden met de geboek te resultaten, veel meer dan ik had gehoopt en dus gingen we blij naar huis en de bewoners waren ook te vreden dat ze beide ongure gasten kwijt waren en bovendien nog een goede "persèn" ontvingen. Rimau dahan Harimau dahan. Dahan dikke- of zware boomtak. Rimau dahan zou dus zoveel betekenen als: boom- of takpanter! De schrijver zegt dat de "gewone" Panter (op Java spreekt men van de Matjan Tutul, Pantera pardus melas) NIET voorkomt op Sumatra. Dit is ech ter wel degelijk het geval. In Djambi noemt de bevolking dit dier: Rimau daoen bladtijger. (De vlekken lijken op brede, platte blade ren). Red. bleven waren van het bombardement op hun schip op weg naar Birma. Birma was voor ons de meest beroerde tijd van ons toch al niet rooskleurig bestaan. Ik weet het wel; ook in Holland heeft men verschrikkelijk geleden en hoe vaak zul len jullie daar ook met hongerige magen naar bed gegaan zijn? Maar jullie waren bij elkaar; en als je ziek was waren er zorgende handen om je heen... Als krijqsqevangene is alles veel erger. J. van der Schot (Wordt vervolgd) Op een ladang in de buurt van Ta- lang Betoetoe (Zuid-Sumatra) werden geregeld honden, geiten en kippen ge roofd en men kwam mijn hulp inroepen, omdat wat ze ook deden, dit geen re sultaat gaf. Volgens de bewoners was het een flinke, volwassen rimau dahan, oftewel een nevelpanter. Ik betwijfelde dit, om dat de nevelpanter slechts heel zelden er toe overgaat om het vee of de hon den op een ladang lastig te vallen. Maar zij bezworen het met duizend eden en zeiden dat de sporen over duidelijk wezen op dit dier. Ik gaf eindelijk toe, dat ik die sporen wel eens wilde zien en indien ze van een rimau dahan afkomstig zouden zijn, ik proberen zou deze rover te schieten of te vangen. Zo vertrok ik op een dag naar de zagen wij zijn sporen heel duidelijk in de modder afgetekend en was 'hij ook bij de val geweest, maar hij had zich waarschijnlijk bedacht, daar hij e.e.a. niet vertrouwde. De zevende nacht werden wij door een gebrul en een angstig geblaat ge wekt en zat hij er in. Hij ging geweldig te keer en het arme geitje was haast verlamd van schrik. Vlug werd het dier eruit gehaald dat nu langzamerhand weer een beetje bij kwam. Ik was erg blij met de mooie vangst, want het was een prachtig exemplaar waar niets aan mankeerde. We gaven hem een kip, welke hij spoedig had gedood en daarna oppeuzelde, wat een goed teken was. Tegen de morgen hoorden we weer kabaal en toen we gingen kijken zagen we nog een nevelpanter, die probeerde Straks is dit boek uitverkocht en dan heeft U spijt! f 6,25 0,45 porto.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1970 | | pagina 20