Weerzien met Atjeh (I)
Een foto, genomen in 1904 in Pontianak: de schrijver (in slendang) met zijn ouders.
Geboren en getogen in Indonesië, is Kol. b.d. Brendgen steeds een groot vriend gebleven
van land en volk van Indonesië, zoals U ook kunt lezen uit bijgaand relaas van zijn weerzien
met Atjeh!
Onder de vele oud Indischgasten die
in de afgelopen paar jaren Indonesië
terug zagen, was ook de Kol. b.d.
J. H. J. Brendgen, wiens belangstelling
op de eerste plaats uitging naar Atjeh.
Van deze reis maakte hij een beknopt
verslag, dat veel andere lezers zeker ook
zal interesseren. Wij laten de schrijver
verder aan het woord:
"Mijn voornemen was om tijdens
mijn weerzien met Indonesië in juli/
augustus 1970 behalve de Toradja-
landen, zeker ook Atjeh te bezoeken,
waar ik van 1929 t/m 1936 als jong
officier heb verbleven.
Mijn eerste doel was de Erebegraaf
plaats Peutjoet te bezoeken, welk kerk
hof op mij als 2de luitenant grote in
druk heeft gemaakt, door zijn betrek
kelijke eenvoud en serene rust, terwijl
de aanwezigheid van stille getuigen een
beeld gaf van een harde strijd tegen
een fanatiek, met doodsverachting strij
dend volk.
Mij tweede doel was het bezoeken
van Atjehse vrienden, gemaakt tijdens
mijn verblijf aldaar.
Omdat ik hun taal beheerste, heb ik
destijds goede contacten kunnen leggen;
vele vrienden heb ik ook weer ont
moet, maar velen, die ik graag had
willen ontmoeten waren niet meer.
U kunt mijn gevoelens begrijpen,
toen ik na 34 jaar eindelijk weer voet
op Atjehse bodem zette; tevens be
nieuwd hoe men mij als Nederlander
zou ontvangen, omdat in maart 1942
bij de Japanse inval, ook Atjeh in op
stand kwam tegen het Nederlandse
gezag.
Uit het verslag moge blijken, dat wij
als K.N.l.L.-mensen niet altijd gezien
werden als "de bezetters en overheer
sers", maar dat er dikwijls door ons
optreden vriendschapsbanden werden
gesmeed voor het leven, waar o.m. een
Teuku Ben Seunagan, een Teuku Tjhi
Meulaboh en Teuku Keudjeuroen Po-
lern dit met hun leven hebben moeten
betalen, ge-executeerd door de Japan
ners in maart 1942)".
H. J. Brendgen
Donderdag 16 juli 1970.
Om 6 uur vertrokken van Kemajoran
per Fokker-friendship (Garuda) en via
de vliegvelden Talang Betutu (Palem-
bang), Tabing (Padang), Polonia (Me-
dan) op het vliegveld Blang Bintang
8 km Z.O. van Kutaradja aangekomen
(14.00 uur).
Tijdens de vliegtocht van Medan naar
Kutaradja waren duidelijk de Blang te
zien, Takengon met Laut Tawar, de Gg
Peuët Sagoë en de Gg Seulawaih
Agam (Goudberg), een pracht gezicht.
Met enige weemoed dacht ik terug aan
onze patrouilles, die zich vroeger door
dit zware terrein voortbewogen heb
ben.
Van Blang Bintang over een behoor
lijke weg per huur-jeep vertrokken naar
Hotel Atjeh (het oude Atjehhotel).
Bij het binnenrijden werd meteen op
gemerkt de Demmenibrug, een oude
officierswoning en aan de andere zijde
onze oude soos (nu Balai Teuku Umar).
De Mesdjid Raja is een prachtstuk,
en veel groter geworden, waarbij de
aloude Köhlerboom in de weg stond
en is omgehakt en uitgegraven. De
oproep tot gebed wordt dikwijls per
grammofoonplaat uitgezonden en met
loudspeakers vermenigvuldigd (tape-
recorded).
Om 5 uur 'simddags naar Peutjoet
gewandeld en enkele foto's gemaakt.
Tijdens de Japanse bezetting heeft men
er behoorlijk huis gehouden, de ijze
ren omheining is door de Japanners
ingepikt, en de meeste marmeren pla
ten met opschriften zijn verdwenen.
Verder graasden er sapi's en geiten,
en loopt er een voetpad door en een
rijwielpad (door de erepoort).
Het monument van wijlen Kapt. Cam-
pioni is ongeschonden, ook het graf
van Ds Thenu en de door de planters
van de Oostkust van Sumatra geschon
ken gedenksteen, tijdens de viering
van het 40-jarig jubileum van de op
richting van het Korps Marechaussee
(dus gedenksteen 1930).
Op het gedenkteken van Kapt. Cam-
pioni staat vermeld: Aan bekomen
wonden overleden te Kotaradja, 6 april
1904. Zijne kameraden en vrienden.
De monumentale erepoort is in tact
gebleven, vermeldende de namen van
de gesneuvelde militairen.
Verder naar Neusoeh gewandeld, al
le oud-officierswoningen staan er nog,
alleen vervallen en vervuild, maar be
woond, verder de tennisbaan en de
muziekkoepel.
In de lobby van het Atjeh Hotel, aan
sluitend restaurant, verschillende jonge
Atjehers ontmoet, scholieren en stu
denten, waarbij het gesprek in het
Atjehs werd gevoerd.
Een enkele Atjeher vroeg of ze de
Atjehse wapens in het Tropenmuseum
konden terug krijgen, omdat de Japan
ners al hun wapens hadden meege
nomen.
Vrijdag 17 juli 1970.
Vele gesprekken gevoerd met ver-
schilende Atjehers in de lobby van het
Atjeh Hotel. Men was zeer verbaasd,
dat na al die jaren, ik de Atjehse taal
nog kon spreken.
Men vertelde, dat de 31/2 jarige be
zetting door de Japanners erger was
geweest, dan de 350 jarige bezetting
door de Nederlanders van Indonesië.
In de lobby van het hotel hangt een
portret van Teuku Umar (de nationale
held volgens Soekarno!) en een van
zijn vrouw Tjoet Njak Diën. Een portret
van President Suharto heb ik er niet
kunnen ontdekken. In de lobby hangt
ook een schilderij van de Glé Meuih
(Goudberg). Ik vertelde dat ik in 1929
op de top was geweest. Een Atjeher
vroeg, of er goud te vinden was. Ik
antwoordde hem: "Waarschijnlijk nu
niet meer, want als het aanwezig was
geweest, zou ik het toen wel meege
nomen hebben (gelach). Teukoe Ali
Sarong (student economie) vroeg waar
het goud gebleven was van de vroe
gere Sultans. Mijn antwoord was, zo
iets als: "dat ik het in een kistje be
waarde bij mij thuis". Verder geen
commentaar.
Des middags met Ali Soleiman ge
wandeld naar Peutjoet en Neusoeh, en
weer foto's genomen, ook van het huis
12