EEN GAST UIT INDONESIA AAN HET WOORD iisni «11*011 Beste Pak Tjalie, Wij hebben elkaar nooit eerder ont moet, maar uw naam komt mij toch erg bekend voor, uw boek "Piekerans van een straatslijper, wie dit leest is gek", ligt al meer dan vijftien jaar in mijn boekenkast te Pematang Siantar. Voor dat ik verder ga vraag ik u allereerst verontschuldiging voor de minder sym pathieke wijze waarop ik mij ga voor stellen. Van beroep bén ik bosbeheer- der van Aek na Uli ca. tevens belast met de Natuurbeschermingsdienst van Noord-Sumatra en Corresponderend Lid van de Nederlandse Commissie voor Internationale Natuurbescherming, thans in Nederland met studieopdracht. Sinds een paar dagen zit ik hier in Hemen bij mijn vriend Dr. G. van den Steenhoven waar ik bezig ben met mijn reisverslag. Op een van de banken in de kamer, die ik toegewezen kreeg zag ik een stapel "Tong Tong's" liggen. Ik vroeg aan mijn gastheer: "Zeg Geert, wat zijn dat allemaal voor spul len?" Zijn antwoord was: "Nou, kijk jij er maar zelf in; daar staan heel wat aardige dingen bij". Zo heb ik dezer dagen voor het eerst kennis gemaakt met het enige Indische blad ter wereld dat de oeroude naam Tong Tong draagt. Na een paar exemplaren gele zen te hebben kom ik tot de conclusie, dat men hier in Nederland, ondanks alles toch nog steeds met liefde en weemoed terug denkt aan "Tanah Air Kita", de steeds fonkelende Gordel van Smaragd. Het is een verblijdend teken en van ganser harte hoop ik, dat uw arbeid de reeds bestaande goede betrekkingen tussen Nederland en In donesia moge bevorderen in het ge meenschappelijk belang van beide vol keren. Van deze gelegenheid wil ik alzo gebruik maken om enkele herinnerin gen neer te schrijven. Zelf ben ik geboren en getogen op de Karohoogvlakte op Noord-Sumatra (zie de foto's van de vulkaan Sibajak bij Brastagi op blz. 7 en van het adat huis op blz. 8 van Tong Tong van 15 maart 1970) en op jeugdige leeftijd later naar Oost-Java vfertrokken waar ik gedurende twaalf jaar heb gewoond en gewerkt (Malang en omstreken). Onder de lezers van dit blad, die vóór of tijdens de Japanse bezetting in Sa- wiran, Tutur, Nongkodjadjar, Tosari, Ngadiwono, Puspo, Gondosuli en Wi- nongan gewoond hebben, zullen er on getwijfeld kennissen zijn die zich mij zullen herinneren als "the lonely forest ranger of the Tengger" tussen twee haakjes ik was toen nog vrijgezel. Bij velen was ik na een vermoeiende tour nee achter de rug in huis geweest voor een kopje kopi tubruk of een portie nasi goreng. Langs deze weg wil ik hen allemaal nogmaals dank zeggen voor de hartelijkheid en vriendschap! Namen zal ik niet noemen daar ik be vreesd ben enkelen te hebben verge ten. Als uitzondering wil ik hierbij nog memoreren de veelvuldige gesprekken die ik gehad heb met "the grand old lady" mevr. Kloppenburg-Versteeg die toen inwoonde op de boerderij van haar dochter in de dessa Andanasari boven Nongkodjadjar. Meerdere malen hoor de ik haar zeggen: "Jonge man, jij hebt een benijdenswaardige positie, heus waar. Als je door de bossen loopt, kijk goed uit je ogen, daar zijn nog zoveel kruiden waarmee je de mens heid nog eens een dienst kan bewij zen". Samen met mijn vriend A. R. M. Wegner, de man met de grote vlinder collecties, later verbonden aan het Museum Zoologicum te Bogor, hadden wij een proefje genomen door kaju putih olie te destilleren uit de bladeren van de Australische Eucalyptus globu lus, waarvan het Boswezen een kleine aanplant had staan op Pangonandjero, het prachtige bos boven de Kletak- pas (voor dit mooie bos verwijs ik naar Henri Borel's boek "Een droom uit Tosari De resultaten van ons ex periment waren prima, een deel van de olie werd toen afgestaan aan het militair ziekenhuis Tjelaket in Malang (1946). Van deze ervaring werd een en ander jaren later door mij vast gelegd in het bosbouwkundig tijdschrift "Rimba Indonesia". Op de Penandjaan, 2800 m b.z. groei de het vingerhoedskruid (Digitalis pur purea), een giftige plant die door scha pen en geiten werd gemeden. In die tijd kwam een zekere oom Santoso, de grote mysticus uit Lawang in de desa Sugro te wonen. Hij begon direct met de aanleg van een kleine kruiden tuin op zijn erf waar ik zo nu en dan een kijkje kwam nemen. Ik vertelde hem over het vingerhoedskruid op de Penandjaan en enkele dagen later op zijn verzoek kreeg hij de zaden er van toegestuurd. In 1948 ging hij zich vestigen te Tawangmangu aan de voet van de Lawu in Midden Java. Hier pak te hij de boel op grote schaal aan met de Digitalis als hoofdcultuur. Als ik het goed heb, is deze Hortus medicinalis nu onder beheer van de afdeling pharmacopea van het ministe rie van Gezondheid. De Indonesische veearts A. J. Darman (later professor te Bogor) was toen enkele jaren ge leden te Utrecht gepromoveerd op een dissertatie over de Digitalis purpurea. Zoals u weet deze plant bevatte ge neeskrachtige bestanddelen tegen hart ziekte. Dit alles hoorde ik van hem persoonlijk tijdens een ontmoeting in de boswachterij Tongkeh, nabij Bras tagi op de Oostkust van Sumatra. Hij vroeg mij hem te willen bijstaan bij het zoeken naar een andere medicinale plant n.l. de Rauwolfia sumatrana (obat tegen hoge bloeddruk). Teruggekomen op Java, was deze eminente geleerde zo vriendelijk om mij een exemplaar van zijn proefschrift toe te sturen. Nu rest mij nog alleen nog twee personen te noemen, aan wie ik men selijkerwijze gesproken mijn leven te danken had, n.l. zuster van Kampen (of Kempen?) die toen bij de familie van Krevelen te Tosari inwoonde en de andere een gast van het hotel "Ka- rija" (directrice mevr. Bolle) wiens Het nieuwe Senen, de grote pasar van Djakarta. De chaos van toko-tjes en gribusjes is nu verdwenen om plaats te maken voor een enorm verdiepings gebouw met op het dak een kinderspeeltuin. Rechts, net niet meer op de foto, is nog steeds het complex van winkels en het Kramat Theater. Op de voorgrond de nieuwe stadsbussen. Zoals men ziet verandert er heel wat in Djakarta (en trouwens heel Indonesië). Het is jammer dat de Nederlandse bladen blind schij nen te zijn voor de opbouw, en eindeloos door sabbelen over corruptie en verwaarlozing... 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 20