Conrad Busken Huet en Ds. Schuurman Door Dr. H. J. de Graaf In de loop van het jaar 1868 stapten te Batavia drie personen aan wal, be stemd om in Indië een bijzondere rol te spelen, t.w. de litterator Conrad Busken Huet, de jurist mr. L. W. C. Keuchenius, en de predikant ds. Jan Albert Schuurman JHzn. De oudgast Keuchenius, lid van het Hoogge rechtshof en vice-president van de Raad van Indië, had als antirevo lutionair Tweede Kamerlid in 1866 de naar hem genoemde motie inge diend. Daarin diende de Kamer haar afkeuring uit te spreken over Z. Exc. P. Mijer, die als minister van Koloniën zich zélf tot gouverneur-generaal van Indië had benoemd. De motie was aan genomen en het conservatieve kabinet daardoor gevallen, doch uit rancune was hij als raadslid ontslagen. Toen hij in 1868 ook niet meer als Tweede- Kamerlid herkozen werd, was hij in ar ren moede naar Batavia teruggekeerd. Redacteur van het Nieuw Bataviaasch Handelsblad geworden, had hij dit door zijn ellenlange, pricipiële artikelen bij na te gronde gericht, zodat hij in 1869 alweer op straat stond. Als advocaat en procureur had hij toen zijn juristen carrière opnieuw moeten beginnen, hetgeen voor een Edeleer een diepe val betekende. Ook de reis van Huet, de gewezen Waalse predikant, was een noodsprong geweest, Hij had wegens een artikel, waarin de koninklijke familie ter sprake was gekomen, als redactielid van de "Gids" ontslag moeten nemen en was, net als Keuchenius, bij de Indische dagbladpers terecht gekomen, n.l. bij de Java-bode, die hij, in tegenstelling tot Keuchenius, door zijn vlotte en vaardige pen tot grote bloei bracht. De reis naar de tropen van ds. Schuurman was géén noodzaak ge weest, doch hij voelde haar als een roeping. Geboren te Utrecht op 11 april 1830, had hij reeds in een drietal Lu therse gemeenten gestaan. Toen hij daar een tiental jaren "niet onge zegend", schrijft hij later had ge arbeid, zag in 1866 een "Memorie" het licht, voorzien van een voorwoord van mr. Keuchenius. Hierin werd gepleit voor de uitzending naar Indië van "bij uitnemendheid geschikte personen waardoor men het Christelijk onderwijs in Indië in de ruimste zin des woords wilde behartigen, b.v. op kweekscholen. Dit kwam er op neer, dat men predi kanten diende uit te zenden, die "den vollen raad Gods tot behoudenis van zondaren" zouden verkondigen. Het gevolg was, dat ds. van Rhijn te Was senaar zijn portret hangt er nog in de consistoriekamer die Indië door een zendingsreis daarheen in 1846-48 ondernomen, enigszins kende, eerst dr. ds. G. J. Vos Az„ de latere biograaf van Groen van Prinsterer pols te, en daarna bij ds. Schuurman te recht kwam, "een uitnemend prediker en voortreffelijk Christen" (Vos, Groen v. Prinsterer...pag. 282). De eerste wei gerde, de laatste stemde toe. In elk geval kwam ds. Schuurman's benoeming uit de hoek van het z.g. Réveil. De Christen-staatsman Groen van Prinsterer kende en waardeerde ds. Schuurman reeds vóór diens ver trek naar de Oost. Op 22 dec. 1871 schreef hij aan zijn geestverwant Keu chenius: "Aan de prediking en den omgang van onzen lieven vriend Schuurman zult gij, dunkt mij, veel genot hebben". Toen Schuurman na een vrij voor spoedige reis, waarover hij voor zijn gemeenteleden een boekje schreef, in Indië aankwam, behoorden de meeste predikanten aldaar tot de moderne of vrijzinnige richting Dit was niet de schuld van het Kerkbestuur in Indië, evenmin was het opzet van de z.g. Haagse Commissie, die predikanten voor Indië opriep en keurde. Met merk waardige onpartijdigheid informeerden deze waardige heren nooit naar de "richting" dier predikanten, doch zon den iedereen uit, die ze maar redelijk krijgen konden; want de vraag overtrof het aanbod. En nu bestond er destijds méér aanbod van vrijzinnige, dan van orthodoxe zijde. Vele moderne predi kanten hadden in Holland te klagen over gebrek aan belangstelling bij de hun toevertrouwde kudde, die zich m.o. m. instinctief van haar dwalende her der afkeerde. Zij zochten dus hun heil overzee. De orthodoxe leraars daaren tegen mochten er zich over het alge meen over goed gevulde kerken ver heugen, terwijl juist in die kringen Jan Oost de reputatie had van Sodom en Gomorra. Geen wonder dus, dat de meeste Indische dominees "modern" waren. Maar Huet, zelf oud-predikant, verklaarde er geen ontmoet te hebben, die zijn betrekking niet als een brood winning beschouwde. "Tevens is die broodwinning eene sinecure", verklaar de hij, hetgeen niet veel goeds bete kent voor hun ijver en toewijding. In deze weinig toegewijde kring ver scheen nu Schuurman, een héél vreem de eend in de bijt. "Uitermate rechtzinnig" als hij was, maakte hij het zijn moderne collega's in de kerkeraad en op de kansel bij zonder lastig, zodat dezen niet bepaald verrukt over hem waren. Begin 1869 had Huet wel over deze ijveraar ge hoord, maar hem nog niet ontmoet. Bij de begrafenis van de broeder van Huet's werkgever Van Dorp, verzocht hij daarom aan een hem bekende vrij zinnige predikant, om hen nu eens on der de aanwezigen die merkwaardige ds. Schuurman aan te wijzen. "Wat?" vroeg deze, terwijl het odium theologi- cum (de haat der theologen) hem uit de ogen fonkelde, "ruik je 'm niet? Huet rook Schuurman niet, doch hem werd een kleine, bleke man met een Ook deze foto van een "Etende landman"eveneens door hr. Bongers gemaakt, is in al zijn eenvoud en echtheid een juweeltje na de vele olieverven van Europese hoeren aan de maaltijd. Kijk eens hoe eenvoudig: geen stoel of tafel zijn nodig, "silo" zit even goed! Een kom met rijst en één stukje vis of vlees is genoeg. (Wij denken dat de eter hier een stukje empal pro beert af te bijten!) Het waardevolle koperen keteltje met voetjes (en mangkok bovenop) is keurig neergezet. Het pisangblad, dat diende om de rijst af te dekken, is voorzichtig uitgespreid, en dan verder aan één stuk door: "poekoel teroes! 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 6