Olifanten in het leger op Atjeh (I) Het zal vermoedelijk weinig lezers van ons blad bekend zijn, dat in Atjeh gedurende de periode 1915 - 1952 ge bruik is gemaakt van olifanten als last- en trekdieren in dienst van het leger. Wij hebben de Gen. b.d. P. Scholten bereid gevonden over dit weinig beken de, interessante onderwerp voor Tong Tong te schrijven. In de komende num mers van ons blad zullen hierover enige afleveringen volgen. Wij openen deze serie met een inleiding en een histo risch overzicht van het gebruik dat men in oude tijden op Sumatra van de olifant maakte. Wij laten de schrijver verder zelf aan het woord: Als jong officier werd ik in 1918 voor zes maanden gedetacheerd bij de IV-de divisie marechaussee te Tam Meulo. Daarna was ik van 1919-1921 commandant van het detachement te Tangse en van 1951 - 1954 commandant der divisie. De uit 12 brigades, elk van 20 ma rechaussees, bestaande divisie was ge legerd in Pidië, een afdeling van de noordkust van Atjeh. Daarvan lag de staf en zes brigades te Tam Meulo en op 40 en 76 km naar het zuiden de tot de divisie behorende posten Tangse en Geumpang, elk sterk drie brigades. Aanvankelijk werden deze posten be voorraad met gebruik van ingehuurde Atjehse dragers en inheemse veroor deelden, meestal dwangarbeiders ge noemd. Daarna tot 1915 door draag- paardjes, vervolgens door olifanten en tenslotte vanaf 1929 door autotransport. Ik heb dus wel kennis en ervaring kun nen opdoen t.a.v. de omgang met oli fanten. Mijn eigen gegevens en foto materiaal heb ik kunnen aanvullen met die van collega's, die in genoemd tijd vak met het toezicht op de olifanten- trein waren belast. Ook was een aan tal oud-onderofficieren, brigade-com mandanten, die ieder met hun eigen brigade als dekking de olifantentrans porten naar het binnenland hebben be geleid, gaarne bereid mij de helpende hand te bieden. Ten slotte heb ik een dankbaar ge bruik gemaakt van de gegevens uit het boekje: De olifanten van Sumatra door Jhr Dr. Ir. F. C. van Heurn en van enkele foto's daaruit, daartoe gemach tigd door het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam. Wilde olifanten in het voormalige Nederlands-lndië Wilde olifanten komen uitsluitend voor op Sumatra. Lange tijd heeft men gemeend, dat zij ook op Borneo de jungle bevolkten. Er zijn vele voor- en tegenstanders die deze mening zijn toegedaan, 't Meest waarschijnlijke is, dat de dikhuidigen ter meerdere glorie en statie van de vorsten en hove- lingen en dan speciaal in de noord westhoek te Serawak en Brits Noord- Borneo zijn ingevoerd en later zijn uitgeroeid. Alle schrijvers, die het vroe ger bestaan van de jumbo's op Borneo vermelden de eerste al in 1835 gronden hun waarneming op genoemde noordwesthoek, hetgeen merkwaardig voorkomt. Men vraagt zich af waarom de gadjahs zich dan niet over het ge hele bosrijke gebied van het eiland hebben verspreid. Bewijzen van 't voorkomen van wilde olifanten op Borneo, omdat er ivoor in soms vrij grote getale werd uitgevoerd, zijn m.i. niet doorslaggevend. Waar schijnlijk is, dat destijds olifantstanden door Borneose schepen naar havens op de westkust van het eiland o.a. La- b0ean zijn vervoerd, die verkregen waren door zeeroof van Sumatraapse prauwen, hetgeen toen aan de orde van de dag was. Ter vergelijking moge ik vermelden dat tot 1930 misschien nog wel later Java, dat nimmer olifanten ge kend heeft, ivoor exporteerde, dat na tuurlijk van elders afkomstig was. Al komen olifanten in Indonesië uit sluitend op Sumatra voor, niet kan worden gezegd, dat zij er overal wor den aangetroffen. In de dichtbevolkte en hooggelegen ontboste streken, zo als de Batak- en Tobahoogvlakten en in geheel in cultuur gebrachte gebie den, zoals het eigenlijke Deli waren de olifanten voor W.O. II niet meer te vinden. In Atjeh vonden wij ze nog terug op de Goudberg toen ik met de majoor van de luchtmacht van het K.N.I.L. Hans Maurenbrecher, bij vele Tong Tong lezers wel bekend, een verkennings vlucht met een door hem bestuurde Lock Head langs de noord- en westkust maakte. Vliegende langs de zuidelijke helling van de Goudberg zag Mauren brecher een kudde olifanten als muizen naar de top klimmen. Hij draaide enige rondjes totdat, naar het mij toescheen, hij wel heel dicht langs de helling scheerde. Dit gaf hem de gelegenheid een foto te maken. Het was tijdens deze vlucht, medio 1947, dat ik voor het laatst in Atjeh olifanten in het wild heb gezien. De eens zo talrijke kudde op en om de Goudberg, die ik in de jaren 1916 -1918 in het terrein enige malen heb kunnen gadeslaan, was tot een gering aantal geslonken. De veronderstelling lijkt mij gewettigd, dat zij thans geheel zijn uit geroeid. De Sumatraanse olifant als last-, trek en rijdier in vroegere tijden op Sumatra. Vanaf de oudste tijden zijn olifanten als zodanig op Sumatra gebezigd. Ze ker is dat zij op dit eiland nooit een werkkracht van grote betekenis zijn geweest zoals men dat in vroegere Britse koloniën zag (ziet). Het vangen van grote aantallen vol wassen exemplaren en het temmen daarvan heeft plaats gevonden toen het Atjehse Rijk nog in zijn bloeiperiode verkeerde 1550- 1750). Maar nog veel vroeger nl. in 840 werd in journa len van Arabische zeevaarders reeds het gebruik van olifanen op Sumatra vermeld. Ook later in de reisbeschrij vingen van Marco Polo, die Sumatra bezocht in 1290. Nauwkeuriger gegevens komen uit Portugese bron. In 1523 werd een Por tugees fort in Pidië door een enorme schare Atjehers aangevallen, gesteund door zeven olifanten, die met geweld naar voren werden gedreven en de pa- lassidering omver stormden. Met veel moeite konden de Portugezen de mata glap geworden dieren "door het 3an~ steken van kruit onder de slurven terug drijven. Zij sloegen op de vlucht, wierpen hun eigen volk omver, holden verscheidene km's verder het land in waarts en waren niet meer te bewegen in voorste linie te worden opgesteld. Van Hollandse bron komt wat Frede- rik de Houtman in de beschrijvingen van zijn tweede zeereis naar Oost- Indië in 't jaar 1598 vermeldt. Hij maak te tijdens zijn ruim twee jarige ge vangenschap in Atjeh kennis met de wijze waarop olifanten aldaar werden aangewend en hoe zij werden gevan gen. Na getemd te zijn werden zij hoofdzakelijk door de sultan en zijn vorstelijke telgen gebruikt als luxe rij dieren o.m. tijdens het nieuwsjaars- feest, waarbij de vorst naar de missigit reed op een sierlijk opgetuigde olifant. Het is merkwaardig, dat tot 1942 (misschien ook nog daarna?) in de stoet van de Sultan van Djocjakarta bij sommige gelegenheden 'n rijkversierde olifant meeliep. Wanneer de Sultan zich aan het einde van de poeasa (de Gare- beq), tijdens het Mauloedfeest her innering aan de geboorte en het over lijden van Mohammad met groot ge volg naar de buiten de kraton gelegen missigit en ook bij zijn jaarlijks bezoek naar het huis van de gouverneur be gaf zou de in de kraton gestationeerde oud-legerolifant niet ontbreken. Ook kregen de olifanten wel eens nare zaakjes op te knappen. Een ge bruikelijke straf in die dagen was, mis dadigers door olifanten in stukken te laten rijten. Deze lugubere moord werd door een bepaalde olifant gepleegd, volgens de franse zeekapitein A. de Banlieu, die in 1621 Atjeh bezocht. In tegenstelling met de houding van de olifanten tijdens de aanval op het fort te Pidië is zijn verhaal dat van de 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 8