9
naar Medan. De joto
eleidende brigade mar.
900 olifanten van de Sultan de best
afgerichte dieren voor schieten noch
vuur bang waren. In de kraton komende
moesten zij de sembah voor de sultan
maken door te knielen en de slurf drie
maal op te heffen. De moedigste en
best afgerichte stonden zó in hoge ere,
dat de hovelingen grote pajoengs voor
hen uitdroegen. Een hormatbewijs, dat
alleen de vorst toekwam. Het volk
moest stilstaan als ze door de straten
geleid werden. Een bekkenslager ging
de stoet vooraf om ieder te waarschu
wen hun de verschuldigde eer te be
wijzen.
De Beaulieu zag ook dat olifanten
werden gebruikt om grote galeien uit
het water te trekken, hetgeen ook de
ontdekkingsreiziger Peter Mundi tijdens
zijn bezoek aan Noord Sumatra in 1637
waarnam. Ook zag hij dat zij vrachten
hout en zware ankers vervoerden.
Het dresseren van de gadjahs ge
schiedde door ze tussen afgerichte die
ren vast te binden, waarna ze zeer
spoedig tam werden. Ook bij het van
gen in kuilen en het geleiden naar de
africhtingsplaats werden getemde oli
fanten gebruikt.
Werden de dieren in hoge ere ge
houden, afschuwelijk was het lot van
de oppasser, omdat het sterven van de
door hem verzorgde olifant veelal ook
voor hem de dood betekende. De on
gelukkige werd dan levend in de open
gesneden buik van de olifant gestopt,
welke daarna, dichtgenaaid, in de rivier
werd geworpen.
Eerder genoemde Mundi beschrijft
ook olifantengevechten, die in Atjeh
werden gehouden. Rondom de arena
stond een kring van 150 olifanten waar
binnen soms meer dan tien maal zich
een stel olifanten moesten meten. Daar
voor nam men dieren, die tengevolge
van de bronstijd agressief en woedend
waren. Aan iedere achterpoot van de
vechtenden waren twee wijfjes olifan
ten met een lang touw verbonden, ten
einde de vechtende dieren weer uit el
kaar te kunnen trekken als zij elkaar
te veel hadden toegetakeld. Daarbij
moesten dan soms nog 200 man te pas
komen. (Het mooiste van zijn verhaal is
wel, wanneer hij zegt; "Onder het ge
vecht urineerden de dieren". Zeker uit
angst en opwinding!) Soms sloeg er
een op de vlucht achtervolgd door zijn
tegenstander.
Ook in de 17-de eeuw stond in Atjeh
de olifant nog in grote ere. Nicolaas
de Graaff, die in 1641 in Ajeh kwam,
woonde daar de begrafenis van Sultan
Iskander Thani bij. Over de lijkstatie
schrijft hij o.m.: Deze bestond uit een
groot gevolg van Prinsen, Heren en
Edelen, als ook uit 260 olifanten die met
kostelijke zijde, gouden lakens en ge
borduurde kleden waren behangen.
Hun tanden waren deels met goud en
zilver versierd. Velen droegen vierkante
huisjes en kostelijke tenten op hun rug
waaraan veel vendels met zilver en
goud bewerkt, hingen.
Op den duur ging het met het Atjeh-
se rijk berg af. De macht begon te ta
nen, wat gewoonlijk gepaard gaat met
het verdwijnen van pracht en praal. Zo
is het ook met de olifanten van de
sultans van Atjeh gegaan. In 1725 wa
ren zij nog in grote getale aanwezig,
doch in 1811 wordt vermeld dat zij
met uitzondering van een paar makke
olifanten bij de Sultan van Atjeh
nergens in enig deel van Sumatra meer
werden getemd. In 1837 constateert
W. L. Ritter, die een reis langs de kust
van Atjeh maakte, dat geen der dieren,
die de vorst van Atjeh vroeger in zo'n
grote getale bezeten moest hebben,
zich daar nog bevond. De laatste oli
fant, die in het bezit was van de Sultan
heeft Panglima Polim medegenomen
naar zijn residentie te Indrapoeri, ge
legen aan de Atjeh-rivier 20 km ten
Z.O. van Koeta Radja.
In andere streken van Sumatra vindt
men weinig vermeld over het gebruik
van olifanten. In 1859 werden voor de
toenmalige controleur te Manah (Ben-
koelen) enige olifanten gevangen, ge
temd en naar de hoofdplaats overge-
lees verder volgende pag.