Huisjesmelkers
ciline, niets hielp, dan die vreselijke a-
vond, jij dreigde te stikken. Wat heb
ben wij samen tegen die nadere ver
stikking gevochten, Ben, en het lukte.
Daarna was je zo ontzettend nerveus,
je sprong tegen me op. "Help me baas
je, ik heb het nog steeds zo benauwd."
Toen dat spuitje waardoor je wat meer
adem zou krijgen maar erg slap zou
worden, arme oude stakker, wat moet
je een pijn hebben geleden, dat zachte
klagelijke janken en blaffen. Jij die zo
hard was, wat duurde die nacht ellen
dig lang! 's Morgens kwam er een an
dere dierenarts.
Ben! o Ben! wat zouden wij graag
nog eenmaal je zachte snoet in onze
handen nemen, je nog eenmaal willen
knuffelen maar dat kan niet meer, wij
schamen ons echt niet voor onze tra
nen, Ben. Wij hebben nooit een vriend
gehad als jij en zullen die ook nooit
meer krijgen.
"Och!... oudere mensen zonder kin
deren... overdreven!"
O zeker, die gaan zich sterk aan een
dergelijke lieve vriend hechten, maar
zouden jonge mensen het verlies van
zulk een vriend niet evenzeer betreu
ren en zou het de eerste tijd niet even
leeg om hen zijn ook al zouden zij
kinderen hebben of misschien zelfs
wel door die kinderen.
Ben! wij geloven niet in een hierna
maals dat door de schepper alleen
maar zou zijn bestemd voor de alsdan
ten opzichte van zijn medeschepselen
zo sterk bevoorrechte mens. Als er na
het fysieke aardse leven nog een ander
leven is, waarom dan ook niet voor
trouwe, onbaatzuchtige vrienden als jij,
Ben.
Tot ziens fijne flinke kerel.
"Dag vrouwtje en baasje, ik ben nu
al wat meer aetherisch maar de eerste
nacht na mijn passing-away kon ik van
mijn goede thuis niet loskomen, ik ben
bij jullie op de slaapkamer geweest,
mijn matrasje was er niet meer dat viel
me wel een beetje tegen.
Het vrouwtje dat niet sliep, maar stil
voor zich uit lag te kijken, hoorde mijn
nagels op het zeil tikken. Ik moet ook
enkele malen ergens tegen opgestrom
peld zijn. Zij wist en voelde dat ik er
was. Zij is opgestaan om mij te zoeken.
Ik ben bij je geweest vrouwtje; jij kon
me niet meer knuffelen zoals vroeger.
Toch heb ik jou lieve handen gevoeld,
wat had je dikke rode ogen vrouwtje,
jij huilt altijd als je alleen bent. Met je
verdriet ben je gierig, vrouwtje.
Maar wat sliep jij vast baasje, jij
wordt ook een beetje doof, je had zulk
een verdrietige trek in je moede ge
zicht. Ik heb stiekum een paar tranen
van je wangen gewist. Dat heb je niet
gevoeld, want ik heb het heel voor
zichtig met mijn poesepootjes gedaan,
poesepootjes... Die maakte jij ervan
vrouwtje als je met eindeloos geduld
die warrige haarbosjes fatsoeneerde.
Maar waarom al dat verdriet lieve
vrouwtje en baasje, ik ben nu niet meer
benauwd; o! die laatste nacht was af
schuwelijk, als ik van tijd tot tijd bij
kennis kwam kon ik het wel uitgillen.
Ik deed zo mijn best als ik jouw zacht
strelende en troostende handen voelde
baasje, maar dat zachte janken en blaf
fen van die erge pijn kon ik echt niet
onderdrukken.
Wat een dieren zijn hier, heel veel
honden klein en groot, veel poesen en
apen. Teveel om op te noemen; ze zijn
allen verdraagzaam, geen grauwen,
honger, dorst of begeerten, niets. Het
is vredig en gelukkig geen pijn. Maar
velen hebben pijn gehad bij proeven
in dierenlaboratoria. En zo jong, zo erg
jong zijn ze dikwijls overgegaan, ze
hadden zo graag een vrouwtje en baas
je gehad als ik, en zo graag net zo
lang geleefd.
Veel honden hebben goede baasjes
gehad.
Maar niet zo goed als jullie! Neen, wat
hebben jullie toch goed voor mij ge
zorgd. Mijn soep was net zo lekker als
die van jullie. Jij hebt mijn eten en mijn
drinken altijd zo op tijd klaar gemaakt,
vrouwtje, en mijn mandje en bedje. De
laatste tijd was ik niet zo zindelijk
meer daar kon ik echt niets aan doen
en ik vond het verschrikkelijk maar elke
dag heb jij toen mijn spreien en de^
kentjes gewassen, vrouwtje. Eigenlijk
hebben jullie mij toch wel een beetje
te veel verwend.
Ik was weer bijna jarig. Daar verheug
de ik mij altijd op, er was wat lek
kers en na mijn tiende jaar hield ik
van snoepen, "dat is slecht voor de lijn
en voor de tanden", heb ik het vrouw
tje dikwijls horen zeggen. En dat is ook
zo, jullie hadden mij op dieet moeten
stellen, het vrouwtje kon dat nog wel.
Maar als ik dan het baasje met mijn
geheime wapens bewerkte, mijn in
dringende, vragende bijna smekende
oogopslag dan was het baasje nergens
en ging door de knieën.
Hier moet een héél goede baas zijn.
Hij schijnt volgens de verhalen ver weg
te zijn of plotseling dichtbij, met grote
verering wordt over Hem en Zijn Liefde
voor alle schepselen gesproken, eens,
wordt er verteld zullen wij Hem zien.
Lief vrouwtje en baasje als ik wat
voorspraak kan krijgen zal ik Hem vra
gen of ik jullie mag opwachten als ook
voor jullie het grote moment gekomen
is en ik zal je "peluk" als vroeger
baasje en voor jou vrouwtje zal ik mijn
diepste réverence maken en dan zullen
wij fijn samen zijn tot in lengte van
dagen.
Baasje, je hebt wroeging over die
twee harde volgens jou niet verdiende
klappen, die jij me ooit gegeven hebt,
och baasje, je was een beetje uit je
humeur en ik was een beetje onhebbe
lijk, ik heb ze natuurlijk flink gevoeld,
maar ze je direct vergeven. Dat heb je
toen toch gemerkt, ik heb, wat ik zelden
deed, je hand gelikt.
Dag lief vrouwtje en baasje tot ziens.
Hampie
Enige dagen terug zat ik in de tram
en aan de andere kant van het gang
paadje zaten twee keurige dametjes in
druk gesprek gewikkeld. Vóór hen zat
een smoezelig manspersoon met een
lange baard en dito hoofdhaar, die ken
nelijk in geen maanden zeep hadden
gezien. Hij had een slecht gesloten
bordpapieren koffertje bij zich, waaruit
papieren staken. Vermoedelijk een
kunstenaar. Of een steuntrekker. Of
beide. Ik zou over het drietal verder
geen seconde langer gedacht heb
ben, als de steuntrekker zich niet op
eens had omgedraaid naar de beide da
mes en ze aansprak: "Weet U niet
waarop U stemmen moet? Nou, natuur
lijk niet op de partijen die déze rege
ring opgebracht hebben. Al de rotzooi
van deze tijd hebben die op d'r ge
weten. Wie heeft er niet in de regering
gezeten? De PvdA! Die is dus schoon.
Daar moet U op stemmen!"
De dametjes zwegen geschrokken en
probeerden langs de kunstenaar heen
te kijken. Gelukkig schenen ze alle drie
aan hun punt van bestemming geko
men te zijn, want ze stapten alle drie
tegelijk uit. De steuntrekker was dus
tóch een kunstenaar blijkbaar, want het
was de halte van het stadsmuseum. De
dames liepen langs de in beweging
komende tram voort, koppig gevolgd
door de steuntrekker met zijn gore kof
fertje en zijn slonzige kleren, alsmaar
druk argumenterend. Eén van de da
metjes draaide zich half om en zei snib
big: "Ik dénk er niet aan om voor de
PvdA te stemmen!" De kunstenaar
bleef staan en keek de dametjes zuur
na. Toen jouwde hij ze schamper na:
"Je bent zeker ook een van die huis-
siesmellekers, hè!"
M'n metgezel en ik schoten tegen
wil en dank in de lach. Maar dachten
daarna ietswat droefgeestig; "Dat zul
len de bewoners van de "dure Indische
buurt" het Statenkwartier in Den Haag
wel tot hun einde toe blijven voor Ne
derland: kapitalisten en tantième-trek
kers! Zelfs als alles ons afgenomen
is
T.R.
Tjapoeng Kiendjeng
Betreffende het woord "Tjapoeng",
Kerstnummer 1970. Woonde 57 jaar in
Midden Java, nooit gehoord omtrent
Tjapoeng, omdat dat Soendanees is,
zodat veel T.T. lezers uit Midden Java
het ook niet weten/wisten. Uit de voor
plaat moet ik dus opmaken dat het de
Glazenmaker of Waterjuffer moest zijn
en wij, bewoners uit Midden Java en
de katjongs, botjah angons, en de hele
koetoe boesoek overthere noemen die
Waterjuffer "Kiendjeng".
GOH HAMAR
15