Kamp Maoemere
bezoek, die samen met een goochelaar (een Hollander)
enige cabaretvoorstellingen ten beste gaven. (Ik ben een
Birmaman, met een tjawat an "en witte muizen, vreet ze op"
herinner ik me ervan). De goochelaar vertoonde de nodige
goocheltrucs waarbij onze Japse bewakers vooral bij de
neus werden genomen. Hij vertoonde ook het doorzagen
van een persoon in een kist, vroeg hiervoor vrijwilligers
onder de Jap, maar die bedankten. Je had ze moeten zien
hoe ze naar die doorgezaagde kist renden, toen die truc
afgelopen was.
Ze konden hun ogen niet geloven.
Behalve Nick Nayer (108) was er in ons kamp ook een
heel goede accordeonist nl. Samethini. Ook enkele boots
lieden van de marine konden aardig voordragen. "In" was
"de Franse gouvernante" en het door Frans Sommers op
z'n gitaar voorgedragen: het vogeltje tikt aan het raam rin-
tintin. Ook Ferdinandus met zijn "Bengawan Solo" droeg
zijn steentje bij (Tarik boeng).
Met Kerstmis vooral gingen vaak de gedachten naar
huis. Alweer een Kerstmis van huis, drie achter elkaar al
(1941-'42-'43).
Enfin, het volgende Kerstfeest vieren we zeker thuis,
zo verzekerden we elkaar telkenkere.
Vissen.
Lt. ter zee Ditmar kwam me op een ochtend ophalen.
"Jan, zin om te vissen met de Jap?" Coolemans Bijnen
was er ook bij. O.K. een dagje er tussenuit beviel me best.
We vertrokken met een groepje van 20 man. Aussies, En
gelsen, Amerikanen en Hollanders onder leiding van Japanse
technici. We kwamen spoedig aan een grote rivier en de
Jap ging daarin vissen met dynamiet. Na zo'n ontploffing
kwamen de vissen boven, verdoofd of gedood en wij (we
stonden stroomafwaarts) vingen er zoveel mogelijk van
op. Daarna gebood de Jap ons naar de bodem te duiken
4 a 5 m diep. Je zag de dode vissen in een kring liggen
en pakte die glibberige beesten op en kwam met elk een
vis in de hand aan de oppervlakte. "Very koodtenah", zei
de Jap. dan. Het bleek al gauw dat slechts Ditmar, Coole
mans Bijnen en ik in staat waren dit duiken te doen. De
rest zat maar aan de kant. Toen we thuis kwamen met twee
manden vol vis, koos de Jap de beste en grootste uit (na
tuurlijk) en liet de rest aan ons. Tot mijn grootste verbazing
pikten de Engelsen het grootste gedeelte van de rest in.
Ons protest werd gelukkig gehoord en zo kregen we nog
onze portie. Ik verdeelde de paar vissen met mijn koemie-
genoten. Typisch was, dat sommige mensen, zelfs in krijgs
gevangenschap, denken dat voor geld alles te koop is.
Kleine Broese van Groenau (met baard) bood heel wat tikals
voor het zootje vis. Maar ja, je kon allicht proberen.
We kregen het wat rustiger nu de baan klaar was. Voor
baanonderhoud werd niet zoveel man ingezet en daarom
werden weer transporten afgevoerd naar Siam. Weer de
zieken en gewonden natuurlijk plus aangevuld met anderen.
Onze koemie ging uit elkaar.
Sommigen zag ik nooit meer terug, anderen pas op Java
en weer anderen kwamen eind '44 begin '45 weer in Birma
terug.
We verhuisden, lopend via 108 (kamp van Overste Platte
waar hij 24 uur in de houding had moeten staan, vanwege
zijn weigering meer zieken voor het werk te leveren) naar
kamp 114 vlak bij de "DRIE PAGODEN PAS" en een grote
rivier, waar we, dat waren o.a. Mreinen, Otto van Ghert,
Bram T., Frans van Gelder, Ben de Sturler maar een paar
dagen bleven. Dat kwam door een slang. Je kent het Indisch
bijgeloof, dat wanneer er een slang in de nok van het dak
gevonden wordt, dit een spoedige verhuizing betekent? Zo
ook in 114.
We waren er nauwelijks of we ontdekten een groene
boomslang in de nok van onze barak. "Dat betekent dat
we binnenkort zullen gaan verhuizen", verzekerde de kleine
Ferdinandus ons in volle ernst. De Engelsen die achter ons
lagen, geloofden ons niet. "Superstition". En ook mij leek
het ongeloofwaardig. Maar zie. Midden in de nacht werden
we gewekt met de woorden "Morgen vertrekken we naar
112". "Itoe dia, die slang heeft het op z'n geweten", hoorde
ik iemand zeggen.
In 112 kwamen we onder leiding van Overste Platte, na
eerst een 14 dagen Overste de Boer te hebben gehad. De
Japanse commandant was die van 108 en die wilde Platte
hebben. Zodoende werd Platte ons opperhoofd. Gelukkig
maar dat hij dat was ten tijde van het weglopen van Max
Kommer.
Max had zich in Japanse ogen schuldig gemaakt aan een
of ander vergrijp. De Japse kampwacht bij de ingang knapte
de straf op. Ze sloegen er danig op los en Max kreeg er
plotseling genoeg van en liep zo hard hij kon het kamp
uit de spoorbaan op en het bos in. De Jap was te ver
bouwereerd om snel te reageren en toen hij in actie kwam,
was Max reeds het bos in. Een klopjacht werd gehouden,
maar Max was en bleef weg. Natuurlijk een herhaaldelijk
appèl, aantreden, tellen, inrukken. Maar geen Max. De
Jappen zaten met het geval in hun maag. Vooral omdat die
straf zonder voorkennis van de kampcommandant was op
gelegd. Dat was een spannende tijd. Toen kwam via "chabar
angin" het bericht binnen, dat Max achter het kamp in het
bos was en regelmatig gevoerd werd. Hij had ook al con
tact met Overste Platte. Deze heeft de zaak open en eerlijk
met de kampcommandant besproken en wat de voorwaar
den waren weet ik niet, maar na een dag of twee zagen
we Max Kommer weer rustig tussen ons in lopen. Hadden
we niet Overste Platte gehad...
J. J. den Outer
(wordt vervolgd)
Hadden buiten bij het vliegveld kans
gezien om te handelen. Een oudere ge
wezen B.B. Amtenaar had een goede
portie pisang goreng weten te bemach
tigen. Hajo oudje, bagé met ons een
beetje, hoeveel moet het kosten? Geen
sprake van, mijnheer was beledigd.
"Jongeman, ik verbied je mij oudje te
noemen; weet je wel, wie ik ben?"
Of wij nou vertelden, dat hij onmo
gelijk al die pisangs binnen kon krijgen
in het kamp en het zelf niet op kon,
niets hielp, hij wist het beter en deed
heel deftig en uit de hoogte. Later voor
de poort grondig onderzoek; moesten
ons half uitkleden. Mis, de oude werd
ontdekt en gegrepen. "Nani, apa itu
ka"; pang pang, links en rechts klap
pen met de vlakke hand. "Bambu mote
koi"; de oude aan het zoeken. Bij de
wacht brandschoon; geen tak te vin
den. Dan maar een stammetje van de
pagger, een djarakstruik. Hij gaf het de
bewaker; die pakte het beet en haalde
uit "boek", de struik knapte. De Nip
razend. "Zoek een andere".
De oude radeloos, mompelend: "als
ik toch kapot moet, dan maar direct."
Haalde bij de wacht een koevoet en
stopte het de Nip in handen. "Pakai
ini ka, pukul mati." Gelaten en triest
bukte de oude zich. De Nip gooide de
koevoet neer en gaf de oude een trap,
die hem een hoge kreet ontlokte.
Wat wij dachten, liet zich denken.
KLEIN, DUS DUUR
Van een vriendelijke abonnee kregen
wij een jaarabonnement van het week
blaadje "Jonas" cadeau, waar we tel
kens weer met genoegen in duiken,
ook al is het nóg zo bescheiden. Het
blad is namelijk maar 8 pagina's groot
van hetzelfde formaat als Tong-Tong.
En het kost24,50 per jaar bij
vooruitbetaling". Ons eigen blad kan
dus met zijn 27,50 niet te duur ge
noemd worden. Beide bewijzen hoe
moeilijk het juist voor de kleinen is om
in deze tijd te bestaan. Aan de andere
kant bewijst het ook dat hóe rijk het
vette massa-product ook is, de mens
blijft verlangen naar eigen-heid, naar
het bijzondere, het aparte, het niet
massaal-verwerkbare.
De mens is niet geboren als gelijke
van de massa. En dat is blijkbaar véél
waard 1
21