Dominee Schuurman in actie Door Dr. H. J. de Graaf We zijn nog niet klaar met ds. Schuurman (zie T.T. No. 14, 1 febr.). Wij zagen reeds, hoe hij op 30 mei 1869, toen Batavia twee en een halve eeuw bestond, in de Haantjeskerk, in plaats van met een feestrede, de pretlievende Batavianen met een boetepreek verraste. Uit de geringe bijval voor zijn straf- predicatie is gemakkelijk te verklaren, dat de pittige man zich na dat jubeljaar des te sterker tot zijn geestverwanten aangetrokken voelde, die hij in zen dingskringen meende te vinden. Daar heeft hij inderdaad helpers en mede werkers ontmoet. Ook daarin verschil de hij van zijn vrijzinnige collega's, voor wie de Zending zelfs nu nog vaak een probleem is, behalve natuurlijk als het om medisch of maatschappelijk werk gaat, b.v. bij de grote zendings arts Albert Schweitzer in Afrika. Sedert 1851 bestond er n.l. te Batavia een "Genootschap van In- en Uitwen dige Zending", een instelling die het tot in onze tijd heeft volgehouden. Het doel daarvan was o.a. de toentertijd uitgezonden "zendeling-werklieden" op te vangen. Deze kregen geen salaris, maar dienden den Heer om niet. Ze hoopten in de Oost een bestaan te vin den en daar tussendoor het Evangelie in hun omgeving te prediken. Een bij zonder zware taak! Over het algemeen is daarvan, op een paar gelukkige uit zonderingen na, niet zo heel veel van terecht gekomen. Doch het genoemde genootschap had zich nu eenmaal tot taak gesteld, de aangekomen zende ling-werklieden in Indië aan een pas send bestaan te helpen, zodat zij niet te lang naar werk zouden behoeven te zoeken. Dan zouden zij spoediger hun gecombineerde taak van werken en preken kunnen aanvangen. Aan de or thodoxie der oprichters van "het Ge nootschap" viel niet te twijfelen, daar zij onomwonden verklaarden, "zich niet te zullen verenigen met hen, die de waarachtige Godheid van onzen Heere Jezus Christus loochenden". In deze kring, waar men begrip voor zijn idea len had, moest Schuurman zich wel thuis voelen, beter dan tussen zijn mo derne ambtsbroeders. Dit Genootschap deed ook wat aan zending in het Moslimse Batavia, maar het bleef klein werk. Daarnaast be stond dan nog de z.g. Schotse Zending van ds. E. W. King. Deze bracht het wat verder, stichtte de Rehobothkerk in Mr. Cornelis, met een school, een kerkgebouw, een weeshuis, een pers voor tractaten en een tijdschriftje. En daar buiten had je natuurlijk op tal van plaatsen in de Archipel vele zendelin gen, die elk afzonderlijk zwoegden en ploeterden tussen heidenen en Moham medanen en die ook al weer door ver schillende zendingsorganisaties waren uitgezonden. Ten slotte was er dan nog de Indische Kerk, die ook duizenden inheemsen onder haar leden telde, al was het dan niet in Batavia. Ds. A. Schuurman Tussen al dit zo verschillende werk wilde Schuurman zekere band leggen. Door zijn ambt als Indisch dominee was hij daartoe ook enigszins geroepen. Hij was goed orthodox, zoals de meeste zendelingen waren, maar hij was ook een gestudeerd iemand, wat bij de zen ding toen maar zeer zelden voorkwam. Bovendien ging er van hem als predi kant bij de "Gouvernementskerk", om dit nare woord nu maar eens te gebrui ken, zeker prestige uit, ook al zal hij zich daarop wel nooit beroepen heb ben. Hij wilde dus een verbindings schakel vormen tussen al die verschil lende zendingsarbeiders, dus zo iets worden als later het Zendingsconsulaat. Dit laatste was echter meer juridisch ingesteld, moest allerlei kwesties tus sen Gouvernement en Zending oplos sen, zodat dan ook steeds meesters in de rechten zendingsconsul waren, zo als mr. Schepper (later hoogleraar aan de Rechtshogeschool), mr. Slotemaker de Bruyne, mr. graaf van Randwijk. Doch voorlopig ging het niet zo zeer over zaken als de toelating van een zendeling tot een bepaald gebied, de subsidies voor een zendingsschool en dgl. harrewarderijen meer, maar over de samenwerking tussen de zendelin gen. Schuurman was nog maar een half jaar in Indië, toen hij op 22 juni 1869 een boekje het licht deed zien met de lange naam: "Eene bede uit Batavia om 500.000 gulden voor een seminarie voor Inlanders, op te leiden tot Christus verkondigers onder het eigen volk, met een voorwoord van mr. Keuchenius". Begin 1870 volgde een tweede brochu re, getiteld: "Dat vele eilanden zich verheugen". Met die eilanden worden in de Bijbel de einden der aarde be doeld, doch Schuurman dacht daarbij in de eerste plaats aan de Oost-Indi sche eilandenwereld, die inderdaad aan de Oceaan, de grens der bewoonde wereld, lag. Zijn bedoeling was een seminarie voor Inlandse helpers bij de Zending te stichten, welke instelling de Evan gelieverkondiging in héél Oost-lndië zou ten goede komen. Dat was dus een heerlijk, een groots en heel gezond plan en bij vele zendingsvrienden in het vaderland vond dit initiatief weer klank, b.v. bij Schuurman's vriend mr. Groen van Prinsterer, die op 27 oct. 1872 aan Keuchenius schreef: „Ver geet vooral niet aan ds. Schuurman onzen zegenwensch voor hem, voor de zijnen, voor het Seminarie over te bren gen" (mr. T. de Vries, G. Groen van Prinsterer in zijne omgeving). De ge fortuneerde leider der Anti-Revolutio nairen zal het heus niet bij zegenwen sen alleen gelaten hebben. Schuurman's bede om geld vond dus gehoor, hoewel niet in die mate, als hij gehoopt had. Er kwam geen half mil joen bij elkaar, doch slechts een drie ton, en daarmee is men toen maar be gonnen. Te Depok, een der weinige Christelijke Gemeenten in West-Java, nog daterende uit de dagen der O.-l. Compagnie, verrees het lang verbeide seminarie. Na veel zwoegen werd het eindelijk op 21 aug. 1878 ingewijd met een openingswoord van mr. Keuche nius. Jammer, dat ds. Schuurman er niet bij had kunnen wezen. Hij was n.l. net met ziekteverlof in Europa. Zijn seminarie heeft aan de zendelingen in de Archipel grote diensten bewezen door hen van goed opgeleide Inlandse helpers te voorzien. Immers op ver schillende zendingsterreinen ontbraken nog behoorlijk opleidingen. Nog bij een ander zendingswerk werd Schuurman betrokken, n.l. bij de op richting der Christelijke school in Bui tenzorg, waar de Gouverneur-Generaal resideerde. Een Abyssiniër, Andreas geheten, had daar vóór zijn vertrek naar Batavia in mei 1869, op eigen houtje een schooltje gesticht. De leer lingen, door Andreas in de steek ge laten, zochten en vonden toen een on derkomen bij de zendeling Coolsma, speciaal uitgezonden voor de Soenda- nezen. Hun aantal klom, de schoolruim te bleek te klein, en toen zette mevr. Mijer, de "vrome en liefdevolle Echt genote van de G.G." een loterij op touw. Deze dame, Jeanne Antoinette Pietermaat geheten, was de dochter van een bekend resident van Soerabaja en dus van goede Indische familie. Van de opbrengst der loterij en an dere gaven werd een geschikt lokaal

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 6