PASAR MALAM
Tong Tong
TOT
EN
MET
J
J
kunt
u
er
nog
naar
toe
ik
ik
3 «JULI
Toegangsprijs:
Volwassenen f.2,50
Kinderen f. 1-
Vertellingen
bij de
Lampoe Tèmplèk
SUMATRA
Speciaal voor onze lezers die kinde
ren en kleinkinderen hebben om er
mooie verhalen uit Indonesië aan te
vertellen of voor te lezenbrengen wij
in deze rubriek Indonesische legenden
en sprookjes in heel eenvoudige stijl
ontleend aan leesboekjes voor de La
gere School van "toen f roeher".
Dit eiland, met z'n rug van donker,
ondoordringbaar bos, dankt z'n naam
aan een mier.
Er was eens een machtig koning, die
twee zoons had, Djajakoesoemo en
Djajatoeningal. Zij waren wel broers,
maar wat verschilden ze!
Djajakoesoemo was eenvoudig en
vroom. Van hem hield de koning het
meest.
Djajatoeningal was driftig en trots.
Hoe donker kon hij kijken, als de
mensen zijn broer blij toejuichten bij
het balspel en wat greep hij dan driftig
naar de bal, om die nog verder weg
te gooien, scherp naar het doel toe.
De eerste wilde hij zijn, altijd de
eerste.
De koning zag dat met droefheid.
Vaak dacht hij: Djajatoeningal mag
mijn opvolger niet worden. Z'n trots en
heerszucht zouden voortdurend twist
en oorlog over dit land brengen. Niet
hij, maar de goede Djajakoesoemo
moet mijn opvolger worden. Hem heeft
Allah een wijs en goed hart geschon
ken.
Op een morgen riep hij al de edelen
in de dalam en steunend op z'n beide
zoons, deelde hij het volk mee, dat
Djajakoesoemo hun vorst zou worden,
als Allah hem, de koning, zou roepen.
De goede Djajakoesoemo had tranen
in de ogen bij de gedachte, dat z'n
lieve vader zou sterven, maar Djaja
toeningal keek donker en boos voor
zich uit.
Niet lang daarna stierf de oude ko
ning en de beide broers waren innig
bedroefd over de dood van hun wijze
en goede vader; maar toen de rouw
dagen voorbij waren en 't volk riep om
de nieuwe vorst, kwam er twist. De
trotse Djajatoeningal kon niet toestaan,
dat z'n broer heerser zou worden. Niet
Djajakoesoemo, maar hij, Djajatoening
al, moest de voornaamste, de machtig
ste zijn. Diep bedroefd was Djajakoe
soemo, dat z'n broer z'n Vaders wil
niet wou uitvoeren. Maar liever dan
ongeluk en burgertwist uit te lokken,
ging hij weg. Hij sprak de gebeden
bij het graf van zijn Vader en ging
toen heimelijk uit de stad.
De volgende dag werd hij overal ge
zocht, maar niemand kon hem vinden.
Djajatoeningal werd toen tot koning
gekroond, maar de mensen dachten
steeds aan Djajakoesoemo en hoopten
op z'n terugkeer.
Djajakoesoemo was met z'n trouwe
hond het bos ingegaan, 't Leek wel of
't bos blij was met z'n komst; 't glans
de en geurde dubbel zo heerlijk als
anders.
Hij leefde van vruchten en 's nachts
sliep hij onder een boom, die bescher
mend zijn takken over hem uitstrekte.
Op een keer, dat Djajakoesoemo
weer verder liep, bleef z'n hond eens
klaps stokstijf staan en begon heftiq
te blaffen.
De prins greep naar zijn kris, want
hij dacht, dat er een tijger of een slang
in de buurt was; maar toen hij opkeek,
zag hij op een boomtak een witte mier.
Geen gewone, maar een reusachtige
mier, zo groot als een kat. Hij liep
naar het dier toe, ving het, doodde het
en droogde het toen in de hete zon.
Het vlees smaakte heerlijk na al de
vruchten, die hij dagenlang had gege
ten.
Na 't eten lesten prins en hond hun
dorst in een helder beekje en stapten
daarna welgemoed weer verder.
Toen het donker werd, besloot Dja
jakoesoemo onder een grote wringin
te gaan slapen. In die nacht droomde
hij erg vreemd.
Hij liep vrolijk door het bos, de vo
gels zongen, de apen schreeuwden in
de boomtakken, geurige bloemen hin
gen van de takken omlaag. Wat was
dat alles mooi!
Maar ineens werd het doodstil. De
vogels zongen niet meer en de bloe
men hingen onbeweeglijk. Zelfs geen
blaadje ritselde.
In de verte zag Djajakoesoemo toen
een grijsaard naderen, een oud en
eerwaardig man, met een lange, witte
baard. Hij kwam tot vlak voor de jonge,
man keek hem met heldere ogen aan
en zei:
"Djajakoesoemo, hier zal een dorp
komen. Dat dorp zal groeien en een
grote stad worden en jij, Djajakoesoe
mo zal koning daarover worden."
Even rustig als hij gekomen was,
verdween de grijsaard.
Djaja werd wakker, en verwonderd
keek hij in het rond. Er waren geen
bomen meer, maar overal stonden sier
lijke huizen met mooie, versierde ho
rens aan de daken. Een groot aantal
vrolijke mensen stond voor hem en ze
noemden hem eerbiedig hun vorst.
Mooie geschenken, krissen, gouden
dozen, rijke kleren brachten ze hem.
Op een vrijdag kreeg het mooie
dorp een naam. Naar de vreemde, gro
te mier werd het genoemd Semoet-dra,
want semoet is mier en dra betekent
groot.
Toen later aldoor meer schepen
langs het eiland voeren, waarop de
groeiende stad lag, noemden ze het
hele eiland Semudra; nog later heette
het Sumatra.
13