Herinneringen aan de
Soerabaja-H.B.S. anno 1908
In zijn herinnering aan de Soerabaia-
H.B.S. in Tong-Tong no. 15 van 15
februari j.l. merkt de schrijver op in
ons lijfblad nog geen enkel artikel over
deze school gedurende het tijdvak
19101922 gelezen te hebben. Is het
verwonderlijk dat we, deze verzuch
ting lezend, ons niet zonder enige
weemoed afvragen, hoe velen er nog
in leven zouden zijn van hen, die in
1910 hun eerste schuchtere schreden
zetten op het glibberige pad der we
tenschap in dat oude gebouw bij de
Stadstuin. Immers: 13 61 74.
Daar intussen mijn eigen herinneringen
aan dit instituut zelfs nog iets verder
teruggaan in de tijd, wil ik daarover
graag iets vertellen
Het was in 1908 dat ik overigens
met een uiterst minimum aan dorst
naar wetenschap dit gebouw betrad.
Daar ik er verder nauwelijks een vol
jaar heb mogen luiwammesen, zijn die
herinneringen weinig talrijk en door de
tijd vermoedelijk hier en daar wel wat
gehavend.
Het hoofd van de openbare lagere
school aan de bruine kali die langs
Genteng stroomde had mij geen „ver
klaring" waardig gekeurd, ongetwij
feld zeer terecht vanwege mijn onder
maatse ijver en veelvuldia spijbelen,
waarbij dan mogelijk nog als verzwa
rende omstandigheid kan hebben ge
golden, dat ik zijn zoontje van tijd tot
tijd op een rammeling onthaalde en
bantingde „met piting" een mani
pulatie die het midden hield tussen de
worggreep bij het vrij worstelen en de
houddito die mijn kleinzoons bij het
judoën toepassen. Was er overigens
veel verschil tussen bantingan en het
judo van onze dagen?
Evenals Eddy du Perron moest ik dus
toelatingsexamen doen en ik herinner
mij nog levendig hoe ik voor aardrijks
kunde in handen viel van Van Mook,
de vader van onze latere Lt. G. G. die
de vader dan een collega bleek
van de mijne. Zijn eerste vraag luidde
of mijn pipa Chris heette. Niet wetende
dat ze elkaar kenden mijn ouders
woonden elders en ik was te Soera-
baia in de kost antwoordde ik stom
verbaasd dat mijn moeder hem inder
daad zo noemde.
„O, nou, dan ken jij wel aardrijks
kunde. Smeer 'm dus maar!"
Hetgeen ik onmiddellijk deed.
Wie waren mijn leermeesters in die
langvervlogen dagen? Ik herinner mij
er nog maar enkele van. De directeur
heette Dr. Prange, met wie ik spoedig
in de clinch raakte. Hij moet stellig
even weinig sympathie gevoeld heb
ben voor lijntrekkers, spijbelaars en
knoklustigen als ik voor merkwaardige
producten ofschoon ik daar zelf toe
behoord moet hebben congruente
driehoekjes, vergelijkingen met één of
meer onbekenden en die verrukkelijke
Duitse naamvallen. Ach ja: Dem Abend
widme ich den Studiën wat ik zeer
zelden deed en: Efeu umrankt den
alten Mauern, wat inderdaad bij ons in
de Embongs hier en daar het geval
was. Ik kan me niet herinneren dat het
directeursoog ooit met enig welgeval
len op me gerust heeft. Van zo iets als
inspraak zal hij wel nooit gedroomd
hebben en het Rode Boekje was nog
niet versohenen.
Mijn leraar Engels heette Van der
Endt en moet, naar ik jaren later ver
nam nogal een ladykiller zijn geweest.
Aan zijn naam is een herinnering ver
bonden, waarvan ik niet weet in hoe
verre zich hier Wahrheit und Dichtung
vermengd hebben.
Ik moest namelijk eens mondeling
een zinnetje uit Roorda vertalen, waar
in van een vrouwelijk wezen werd me
degedeeld dat „she was an honest
woman", waarbij ik geheel zonder op
zet van die „eerlijke" een „heerlijke"
vrouw maakte. Stomweg een slip of
the tongue, om in de Engelse sfeer te
blijven. Nu moet onze ladykiller er niet
de flauwste notie van hebben gehad
dat het veelomvattende begrip „heer
lijk" met betrekking tot het zwakke
geslacht mij gezien mijn prille jeugd
nog volmaakt onbekend moest zijn. Ik
was dus een verdorven sujet en dit
verschafte me een heerlijke vrije dag
aan de Oedjoeng. Nou ja, sexuele
voorlichting stond nog niet in het leer
plan in die dagen.
Hoe kunnen dergelijke, volmaakt on
betekenende voorvalletjes van zó lang
geleden zich in je geheugen blijven
vasthaken, waar zoveel belangrijks
daaruit hopeloos verdwenen is?
Onze leraar Nederlands heette Slag
man, één van de zeer weinige bij wie
ik vanwege mijn draaglijke opstelletjes
nogal eens wat potjes kon breken. Zo
moest ik eens het onsterflijke vers van
Staring over Piet Smul en zijn hard
gekookt kievietseitje vóór de klas reci
teren en opgewekt begon ik
Piet Smul trad op de schuit
van Leiden naar Den Haag,
En toefde aan het roer,
terwijl een Maartsche vlaag
Verkeerde in zonneschijn
Zó althans had het laatste dicht-
regeltje moeten luiden, maar, hoe het
kwam weet ik niet, bij mij werd het:
Het zeiltje rimp'len deed. Waarop mijn
goeroe, die mijn voordracht blijkbaar
met aandacht en belangstelling gevolgd
had, in een schaterlach schoot en uit
riep: „Maar daar schuilt warempel
een dichter in jou, jongeman!" Hij moet
een ziener zijn geweest, want tot op
de huidige dag geniet ik bij verwanten
en vrinden een zekere vermaardheid
als Sinterklaasavondpoeet.
Nee, van de meeste leraren weet ik
de naam niet meer, noch hoe zij er
uitzagen. Was het Van Mook die ons
aardrijkskunde onderwees, wat toch
mijn lievelingsvak was? Kwam niet uit
de bontgekleurde bladen van je Bos
atlas de aarde in al haar geheimzinnige
schoonheid stralend te voorschijn.
Waardoor je, aan de Oedjong zittend,
in gedachten de schepen, die daar nog
zo onbeweeglijk op de rede lag,en,
volgde op hun verre tochten.
De gymnastieker, bij wie ik nooit bang
hoefde te zijn voor een onvoldoende
op mijn rapport, heette Stoeltjes, Stoel
man of Van der Stoel; in ieder geval
had zijn naam iets met zitten te ma
ken. Aan de reuzenzwaai en de Chris
tusstand was ik in lang nog niet toe,
maar de plank-achter deed ik feilloos,
gelijkhandig opzetten aan de ringen
kende ik nog van de bewaarschool, op
de brug was ik zeer senang en wat
hoog- en verspringen betreft moet ik
de vlo van de klas zijn geweest.
Ook het merendeel van de klas- en
schoolgenoten houdt zich hardnekkig
in de donkerste schuilhoeken van mijn
geheugen verborgen. Met geen hun
ner heb ik later contact gehad.
Huib van Mook, die eenmaal onze laat
ste landvoogd zou worden, een keurige
jongen, toen al een kei in alle vakken,
zat enige klassen hoger dan ik. Ook
professor Dr. Willem Plate moet tot
mijn schoolgenoten behoord hebben.
Maar als groentje kwam je met de
ouderejaars vrijwel nooit in contact be
halve dan wanneer je de verregaande
brutaliteit had niet voor ze te doppen.
Dat herinnert me aan Pitih van Leeu
wen de Maciste van de H.B.S., die
mij eens bevrijdde uit een kröjókpar-
tijtje waarbij ik mij kansloos verdedigde
omdat ik het vertikt had mijn zwartla
kens petje met de vergulde ster, ons
statussymbool, even belangrijk voor
ons als de Mensurschnitte voor een
Germaans korpsstudent, voor hen te
lichten.
Waar mogen die H.B.S.'ers, jaargang
1908 gebleven zijn? Chris Barends, een
van mijn voetbalvrindjes woont nu als
gepensioneerd hoofdingenieur S.S. er
gens in Den Haag. Lette, in mijn her
innering een nogal magere jongen met
roodblond haar, enfant chéri bij de
meisjes, in de wandeling "keetjes", is
B.B.-ambtenaar geworden. Chris Sacré
en Marcks, beiden afkomstig uit het
hotelbedrijf, de eerste uit het oude
hotel Mataram te Djocja, de laatste
uit het bekende gelijknamige hotel
te Wonosobo, Dobson, een halve En
gelsman, Brest van Kempen, onze wie
lerkampioen Walter Bos Otten zijn nu,
voorzover ze nog in leven zijn opaatjes
geworden, genietend van hun A.O.W.
en kleinkinderen, achterkleinkindertjes
wellicht.
14