DE VERTELLERS VAN DE DODENSPOORWEG
Onder redaktie van G. H. Bartman
Dit is historische stof van uitzonderlijke betekenis!
Maar helaas hebben wij geen historici in ons midden om deze
stof te bestuderen, systematisch te bewerken, ordenen en ten
slotte te bundelen tot een boek. Iedere historicus zou hieraan
een levenstaak hebben.
Wel hebben wij (nog) in ons midden de mensen die er geweest
zijn. En zij zullen vertellen en getuigenis afleggen van hun er
varingen en belevenissen uit die barre tijd. Opdat zij die na ons
komen weten dal met alles verloren is.
slot
"You Oranda ka?" vroeg de Jap ten overvloede. "Ja, ik ben
een Hollander", antwoordde Boutmy, kun je het niet aan
me zien?" De Jap verstond hem niet helemaal, maar ging
verder met zijn betoog, wat overgezet zijnde hierop neer
kwam:
Die Amerikaan zegt dat het een Amerikaans vliegtuig is
geweest en nou beweert die Engelsman dat het een Engels
vliegtuig is. Wat zeg jij ervan, als Hollander. De bedoeling
van de Jap lag er duimen dik op. Hij wilde dat een Hollander
de "schuldige" aanwees om zodoende weer eens twee
dracht te zaaien onder ons. Maar hij had buiten de waard
(c.q. de Hollander) gerekend. Want met een uitgestreken
smoel antwoordde de Kale: "Sikoki aru Oranda plane".
(Dat was een Hollands vliegtuig, wel wetend dat er al in
geen jaren een Hollands vliegtuig aan gevechtshandelingen
deelnam). De Jap voelde zich genomen en begon arme Kale
te slaan; ook de Engelsman en de Amerikaan kregen klap
pen en toen weer aan het werk. Later in onze barakken
kwam de Amerikaan èn Engelsman op Boutmy toe en zeiden
"Tanks pal, you said it well".
Ook was er eens een Jap in dit kamp die beweerde goed
Engels te kennen. Hij kende inderdaad Engels, nl. twee
woorden: Camouflage en Sabotage. Wij hadden in die
dagen nog al wat te camoufleren vanwege de bombarde
menten en als we dat dus niet goed deden, dan was dat
voor de Jap: sabotage en klappen volgden meestal. Op een
keer hadden we fourageren voor de Jappen en dat bete
kende dan meestal wat suiker (saito) of witte rijst of een
gezouten visje. Meestal was het "binnen is binnen" en nam
je niets mee. Maar deze keer had een Aussi een heel klein
beetje suiker meegenomen. Hij verborg het onder zijn tjawat
(hoe dat nog mogelijk was weet ik niet, maar daar vond de
Jap het beetje suiker). Hij werd dus ontdekt en de Jap vroeg:
Saito kah? Yes hantjou, saito. No good tena, sabotage kah?
No hantjou, no sabotage. Nani? vroeg de Jap (hoezo). No
sabotage? Well, zei de Aussi zeer ernstig. This is no sabo
tage, this is camouflage.
De stomverbaasde Jap zei slechts: "Bakairo! Bakairol",
maar draaide zich met een nauwverholen grijns om. Dat
was de enige keer, dat ik een Jap zag met gevoel voor
humor.
Een ander voorval betrof het telefoneren van Japanners met
elkaar middels veldtelefoon. Lange draden verbonden het
ene kantoor met het andere. Onze Japanse administratie
had er ook een en gebruikte die over het algemeen 's a-
vonds: 't mosji, mosji, annonih was duidelijk door de stilte in
het kamp te horen. Zo ook op een avond, liever gezegd
midden in de nacht: Mosji, mosji? (hallo hallo?) Mosji, mosji,
annonih? (zoiets als: met wie?, dacht ik). Hij scheen echter
geen antwoord te krijgen. En weer klonk het: Mosji, mosji,
Mosji mosji? Dit duurde wel een minuut of vijf a tien.
ledereen in het kamp lag klaar wakker. Woorden als: Hou
je smoel, verdomde Nip. Kop dicht, enz. klonk zo nu en dan
door onze barakken.
Totdat het telefoneren de Jap begon te vervelen. Je hoorde
hem de hoorn op de haak smijten en de bamboe deur
achter hem dicht doen. Toen hoorden we hem in de stilte
van de nacht buiten zijn kantoor roepen in de richting van
het andere kantoor in de heuvels (afstand hemelsbreed een
3 a 400 m.) Mosji, mosji. 't Klonk duidelijk en helder. Mosji,
mosji. Toen opeens heel in de verte het antwoord: Ooi, ooi,
annonih... 't Klonk zwak maar toch goed te horen. De hele
barak lachte hardop en was toen binnen een paar minuten
in diepe slaap.
't Liep tegen December '44. Bombardement op Bangkok en
Saigon was aan de orde van de dag. Ook onze railroad
kreeg het hard te verduren. Vooral de bruggen. We zagen
ook veel treinen met gewonde Japanse soldaten. Ze zagen
er miserabel uit. Die kwamen van het Birma front en van
de andere Birma road waar de beroemde Joe "Vinegar"
Stillwell (Amerikaans generaal) opereerde en de Chinezen.
Het ging de Jap slecht, dat konden we zien. Dus moest de
oorlog wel gauw eindigen.
"Met Kerstmis thuis", zeiden we tegen elkaar.
Met Kerstmis lag ik echter in het hospitaaltje van Dr. "Jan
tje" Versteegh met een aanval van amoeben dysenterie
deze keer. Ik dacht alweer: Daar ga je dan, want emitine
en diathreen was er niet. Maar zie, ik was nog geen 2 dagen
ziek of er kwamen Rode Kruis pakketten ons kamp binnen
en daar zaten warempel emitine en diathreen en nog veel
andere medicijnen in. "Ik zal je een fijnemans kuur geven",
zei Dr. Versteegh en dat deed hij dan ook. Zo goed, dat ik
mijn verdere leven ervan gevrijwaard bleef.
Op een dag zag ik mezelf ten voeten uit uitgebeeld in een
grote salonspiegel in een speciaal rijtuig (voor hogere offi
cieren denk ik). De wagon was op een zijspoor gezet en ik
klom er per ongeluk in (potong djalan). Ik zag me plotseling
in volle lengte en herkende me bijna niet terug. Dat was
een aantal jaren geleden (en toen was ik een 96 KG.
zwaar), dat ik mezelf voor zo 'n spiegel kon bewonderen.
Tjonge, wat was ik nu mager voor mijn 1 meter 80 en kon
nu pas goed begrijpen dat ik altijd met "Lofty" (lange, taaie)
door de Engelsen werd aangesproken. Aan het eind van
ons POW-schap woog ik een 67 KG. Niet gek maar toch
een 30 tal KG. magerder geworden.
In Februari 1945 begon de afvoer weer naar Siam. Ik be
hoorde weer tot de achterblijvers, maar vond het dit keer
niet zo erg, want de beroerdste berichten over bombarde
menten in Siam hadden ook Apron bereikt.
Nong-Pladuk I of II (dat weet ik niet meer) was kapot ge
bombardeerd. Vele doden en gewonden onder ons. Het
verhaal deed de ronde dat er een Schotse officier in vol
Schots officiers uniform (met rok, enz.) op het plein heeft
gestaan om de laagvliegende bommenwerpers te laten zien,
dat dit een POW. kamp was. Van de Jap mochten we onze
kampen niet kenbaar maken als POW. kampen. Of dit waar
is weet ik niet, maar als dat zo was, dan was die Schot maar
een branie kerel.
We werden afgevoerd. In elk geval ging het Thailand waarts.
Maar vlak na de 3 Pagoden Pas was een stationnetje en
daar stopten we. We ontmoetten een ander transport krijgs
gevangenen, die richting Birma gingen en waaronder ik
Friedman zag, een koemiegenoot van een van de vroegere
kampen. Goed aangesterkt, moest hij nu weer werken aan
de railrood verder op. Later, toen het al vrede was en ik in
Tamuan was, kwam de ploeg van Friedman als een van de
20