Koninklijke Hofdansers van het Sultanaat van Jogjakarta. (II) 6 Het wapen van het sultanaat Jogjakarta. Hier volgt het slot van het in het vorige nummer aangevangen artikel van mevr. A. Veldhuisen-Djajasoebrata en de heer R. S. Wassing over de tournee door Nederland en West-Europa van de Djokja'se hofdansers. Een recensie die uitmunt door deskundige waardering en liefde voor deze unieke dansstijl, en waarvan onze lezers nog veel kunnen opsteken. Na deze sprongsgewijze oriëntatiereis in de tijd, zal het duidelijk zijn, hoe en waarom de Javaanse danskunst zover is afgeraakt van de oorspronkelijke Indiase bron. Dit is ook het geval met de geestelijke achtergrond waaruit deze danskunst is voortgekomen. Het complexe filosofische systeem, doortrokken van religieuze en mystieke waarden, waarin ethiek, bewegingsleer, choreografie en functie van de dans een plaats hebben; en waarmee de uiterlijke dansvorm ten nauwste verbonden is, heeft eveneens een lange evolutie achter de rug. Aangenomen wordt, dat de sanskrit ge schriften dienaangaande in het oude Hindoe- Java bekend moeten zijn geweest. Met name de eerder genoemde Natya Castra, die vooral door latere vertalingen meer bekend heid heeft verkregen, bevat regels en aan wijzingen voor de dans, die wij in de Ja vaanse danskunst terugvinden. Zij het, dat ze, geïncorporeerd in de Javaanse bescha ving, op Javaanse wijze werden geïnterpre teerd en Javaanse benamingen kregen. Hier onder vallen: de eisen (geestelijke zowel als lichamelijke), die aan de danser of danseres worden gesteld: concentratie, zelfbewust heid enz. Het vooraf verrichten van een offerceremonie: sadjèn. Het olijfgeel-kleuren met boreh, van gelaat, bovenlichaam, armen en benen. Het neerslaan van de ogen en het richten van de blik. Het brengen van de eerbiedige groet: sembah. Verschillende handhoudin gen, die uit de oude mudra's zijn voortge komen. Enkele karakteristieke hoofdbewe gingen. Andere elementen moeten van Javaanse oorsprong zijn: de stand der benen. De verschillende gestileerde wijzen van lopen. De bewegingen, die met de danssjerp wor den uitgevoerd. De grote variatie in cho- P' De Bangsal Kentjana (gouden zaal) in de kraton van Jogjakarta reografische composities, waarvan bekend is dat zij vaak door de vorst zelf werden uitgedacht. En tenslotte, de nabootsing van de bewegingen in het platte vlak, der wajangpoppen. Keren wij nu terug tot het programma van de hofdansers van de Sultan van Jogjakar ta. Dan moet al direct worden vastgesteld, dat alle opgevoerde dansen sterk zijn inge kort. Deze concessie aan het westerse publiek houdt in, dat soms ook de inhoud van het uit te beelden verhaal veranderd moest worden. Bij andere dansen moest het aantal vereiste dansfiguren in bepaalde onderdelen, verminderd worden. Bij het samenstellen van het repertoire heeft men terdege rekening moeten houden met de individuele karaktereigenschappen der dan sers. De kandidaten moesten wat dat be treft goed bij elkaar passen, om tijdens de maandenlange tournee spanningen en wrij vingen zoveel mogelijk te voorkomen. Dat dit gelukt is, komt omdat men in Jogja over een groot aantal ervaren dansers kan be schikken, die ieder in een of meer rollen gespecialiseerd zijn. Waarbij het uiteraard van ondergeschikt belang is of hiertoe ook enkele niet-adellijke dansers behoren. Ook op het gebied van de muziek is een concessie gedaan. In plaats van een volle dige gamelan, werd slechts een 7-tonig (pelog) stel meegenomen. Dit is de gamelan Sirat Madu, waarvan de 5-tonige (slendro) tegenhanger, de gamelan Madu Kintir, in de kraton is achtergebleven. Beide orkesten stammen uit het begin van deze eeuw. Zij zijn dus niet antiek en ze ker niet heilig in de zin van pusaka; het geen overigens geen afbreuk doet aan kwa liteit van klank en instrumentarium. Men zou er niet aan denken, een heilige gamelan mee op tournee te nemen; en dan nog wel naar het buitenland. Overigens heeft men zich uitstekend met één stel kunnen behel pen. Verschillende slendro-melodiën kun nen ook in de pelog-schaal gespeeld wor den. En waar dit niet mogelijk was, werd een gelijkwaardige pelog-melodie gekozen. De Jogjase gamelan wordt doorgaans fors geslagen. Bij sommige melodieën wordt de maat extra verzwaard door luide slagen op de bedug, een grote tweevellige trom met dof geluid, opgehangen aan een rek. Maar ook bij de zachtere, fijnere muziek blijft de kernmelodie duidelijk hoorbaar. Dit in tegen stelling tot de zeer verfijnde stijl van Sala, waar de eigenlijke melodie volkomen be dolven wordt onder een klankenrijkdom der omspelingsinstrumenten. Het vocale gedeelte wordt verzorgd door twee zangeressen: pasindèn, die met hun zang in dichtvorm, aan sommige passages in de dans een bepaalde gemoedsstemming meegeven. De dalang leidt de dansen in en vertelt in het kort de inhoud van de scènes. De keprakspeler tenslotte, is de leider van het geheel. Met het ritmische geklop van zijn hamertje tegen de zijkant van de ke- prak geeft hij niet alleen aanwijzingen aan de gamelanspelers, doch accentueert te vens de bewegingen van de dansers. Niet alle hofmusici zijn meegekomen. Zij konden in Jogja niet gemist worden, waar zij in mei van dit jaar de heilige gamelans hebben moeten bespelen ter gelegenheid van de viering van het islamietische feest van de Garebeg Mulud Dal. Dit feest, dat slechts eens in de acht jaar plaats vindt, wordt als nog belangrijker gevoeld dan de "gewone", jaarlijkse Garebeg Mulud. Er worden nu o.a. meer spijsbergen in de op tocht meegedragen. En dit jaar heeft ook de daaraan voorafgaande Sekatèn-week een feestelijker karakter gekregen, omdat voor het eerst in de geschiedenis een

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 6