Schade in de Goenoeng 50 Jaar geleden Over het algemeen heeft de stedeling in het Oude Indi'è geen idee van de lusten en lasten van het leven op de onderneming en denkt men alleen aan de lusten (romantisch buitenleven en tantièmesBijgaand verhaal bewijst dat er toch nog piekerans genoeg waren in dat buitenleven! Maar zoals de West-moesson op 20 oktober huishield, dat had men nog nooit beleefd! De tapiocafabriek „Bendoredjo" tussen Blitar en Kediri, die op 20 oktober 1921 door een orkaan geteisterd werd. Op Bendoredjo, één der grootste cultuurondernemingen van Oost-Java, paraisseerde vijftig jaar geleden in de boeken 't hoofd: „Schade 20 October". Er moesten in de goenoeng heel wat „schaden" geboekt worden. Vooral betreffende de aanplant van een Cas- saveonderneming. Zo waren daar: schade door bandjir, door plantenziek ten, door insecten, door de apen, die de planten uit de grond trokken om de voor hen zo smakelijke wortelknollen te bemachtigen, waaruit in de fabriek de tot lekkernij te bereiden tapioca ge fabriceerd werd. Schade ook door de wilde zwijnen, die geen vier handen ter beschikking hadden, toch de zo be geerde knollen, jong of „volwassen", evengoed te voorschijn wisten te krij gen om ze op te peuzelen. „De schade 20 October" was een geheel uitzonderlijke. Hoe zeer er in de warme dagen van de Oost-moesson werd verlangd naar de koelende re gens, er kon van het goede te veel komen! Als het niet meer om druppels ging, doch de dikke stralen diagonaal de voorgalerijen der woningen binnen- sloegen en baboe ijlings rotanmeube len, matten of wat er verder voor com fort of versiering aanwezig mocht zijn, in veiligheid moest brengen, dan be gon moeder de vrouw te twijfelen of toch het warme jaargetijde geen voor keur verdiende. Maar vooral voor de mannen in de aanplant zat er „handen vol" soesah vast aan al die nattigheid, waarvan de helft al voldoende was. De bescher mende dijkjes om hun plantvakken konden vaak de aansnellende stroom regenwater niet houden en sloegen door. De vangkuilen waren in „no time" vol en kostbare bouwkruin ging verloren, terwijl er nog extra schade werd veroorzaakt aan de spoorbanen, die onder een aardlaag kwamen te lig gen of onderspoeld werden en ver zakten. Ook op het emplacement remden de „buitjes" - soms meer dan 100 mm. - de gang van zaken. De brandstof moest vochtig het vuur in, waardoor moeilijk stoom gehouden kon worden. Het werkvolk was rillerig en voelde zich niet senang. Het was „ingescho ten" op de koestering van de Mata Hari. Zij hadden geen stortbad nodig doch doken liever in de kali als dat nodig was! Er waren ook voordelen aan de Westmoesson verbonden. Het „sma ragd van Insulinde"' dat tijdens de Oostmoesson dof geworden was, her kreeg de gerenommeerde glans; de kebon behoefde niet te sirammen en de aanplant kon van de lucht niet leven! Maar zoals de Westmoesson op 20 October „huishield", dat had men nog nooit beleefd! De toean satoe was als gewoonlijk wat vroeger van huis ge gaan, om de bui, die bijna iedere mid dag ter zelfder tijd neerstortte, te ont lopen en op de gedenkwaardige dag stapte hij weer juist de brede fabrieks- poort binnen toen de eerste druppels op zijn tropenhelm getikt hadden. Hij was nauwelijks binnen of een orkaan- stoot greep het emplacement juist voor de fabriek aan. Een hevig geknars werd vernomen toen als door reuzehanden de platen van het fabrieksdak over een oppervlakte van een paar honderd vierkante meter werd losgescheurd en opgerold. De. toean satoe rende naar buiten om te zien wat er van de brandstof- loodsen, waarop de cycloon nog veel meer vat gehad moest hebben, over gebleven zou zijn. Wat hij vreesde was geschied! De zware djattiehouten stij len waren uit de fundatieneuten gerukt en het gehele bouwsel tegen de grond geslagen terwijl de brandstof in flar den (afval kawoel van de vezelfabriek) de lucht in vloog. Hij zag de storm in kolkende beweging over het em placement draaien. Ook het geboomte kon de cycloon achtige storm niet weerstaan, doch deed de dikke regenbomen, die langs de hoofdweg stonden, ombuigen en ontwortelen. Zelfs de waringin voor het schoolgebouw kwam met de wor tels omhoog te liggen. En daartussen door stroomde de regen als een stort vloed omlaag. En blank en bruin reageerde door uitroepen gelijk, al klonken die uitroe pen in verschillende taal en werd de Oppermachtige, die ook de elementen in Zijn Hand houdt, bij verschillende naam genoemd. De schade bleek niet gering. Enige zware regenbomen waren op de rij wo ningen in de kampong gevallen en de soliede constructie had voorkomen dat ze geheel werden vernield. Nog dagen lang weerklonk op het emplacement het geluid van trekzagen en kloofbijlen en grote stapels brandhout ontstonden waaruit de lokomotiefvuren wekenlang gestookt konden worden. Het belangrijkste van dit verhaal is wel, dat .niemand enig letsel had op gelopen, terwijl toch van een dozijn kampongwoningen de nokbalken ge kraakt waren en honderden dakpannen rond geslingerd waren. Ook hierop re ageerden blank en bruin gelijk. De ene partij zei: „Toean Allah is ons gunstig gezind" en de toean satoe zeide: „God heeft ons willen bewaren". J. v. d. WERF Dat tibi securos vilis tegeticula som- nos: pervigil in pluma Gajus, ecce, jacet. Een goedkoop matje geeft U een rus tige slaap, maar Gajus, op zijn veren bed, ligt slapeloos. Martialis, Epigram- mata, 9.93.3. 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 16