De Onstervelijke Anak Betawi (I)
Benjamin vertolkt heimwee naar oude bataviase humor
6
Het oude Pasar Senen dat nu geheel verdwenen is en heeft plaatsgemaakt voor een kolossale
"schoenendoos" van verscheidene verdiepingen. Toch wordt in het nieuwe Senen heslist het
oude Betawies nog gesproken van dit oude Senen, dat vele lezers nog kennen van zijn fantas
tische pasar met ongetelde heerlijkheden, van roedjak toemboek af van Kepoeh en manjar goreng
van Gang Tjap Go Keng tot de vele satésoorten van Tanah Tinggi.
In Indonesië heeft sinds de jaar
wisseling een nieuw tijdschrift zijn
intrede gedaan, het weekblad
„Tempo", dat zowel naar uiterlijk
als naar redactievoering aan het
Amerikaanse weekblad „Time"
doet denken. Wat ons (in tegen
stelling tot de meeste dag- en
weekbladen in Indonesië) plezier
doet, is de grote belangstelling
van „Tempo" voor maatschappe
lijke levensvormen. Waardoor de
hedendaagse mens en burger in
Indonesië in een duidelijker ge
stalte voor ons zichtbaar worden.
Ter illustratie geven wij de ver
taling van het „omslag-artikel"
van het nummer van 5 juni j.l.,
dat de hedendaagse Djakartase
burgerij in zijn ontspanning en
vermaak voor ons schildert en
tot onze verrassing komt hier
de „Anak Betawi" tevoorschijn!
Het artikel is om tientallen rede
nen aandachtige studie meer dan
waard. In de citaten van liedjes
herkent men direct de typische
Betawise e, die dus meestal uitge
sproken wordt als en soms als
een langgerekte toonloze e.
Het werd door drs. Pernis met
veel plezier vertaald.
Bed.
Van de echte „orang Betawi" zijn er niet
veel meer over. Het moderne Djakarta ex
pandeert, het loopt propvol mensen, de ge
moedelijkheid gaat verloren. Door het pro
ces van de metropolitanisatie drukt Djakarta
zijn Bataviase verleden weg naar de „ping-
giran", de ommelanden, de randkampongs,
en dreigt het totaal te vernietigen. De dele
man van Sami'un 1) (nader te bespreken
figuur uit het toneelstuk Njai Dasima) is
praktisch verdwenen. De helitjak (gehuurde
helicopter) doet z'n intrede. Blinde toekang
pidjit worden vervangen door stoombaden
en massage. De waroeng van empok I'it
verdwijnt in het donker als het licht van de
nachtclub uitbundig schijnt. Op de wegen
begint het traditionele hoofddeksel, de ko-
piah of petji het af te leggen tegen de lange
haardracht, de „ramboet gondrong", ter
wijl de wijde zwarte baadjes alleen wor
den gebruikt door de lénong (volkstoneel-)-
spelers in de ,,preman"-stukken, d.w.z. in
stukken met figuren uit een eenvoudig, niet
ambtelijk, niet hof-milieu. De kain en de ke-
roedoeng (hoofddoek van moslimse vrou
wen) zie je niet meer. Het is nu mini of
„tjoetbrai" 2) wat de klok slaat. Niettemin
is 't na zoveel tientallen jaren zó dat, hoe
wel Djakarta aan 't veranderen is zoals be
zongen werd in het liedje Djakarta menga-
lami perubahan", dat populair was in de
jaren '50, er toch nog restanten van de
Bataviase 3) geest voortleven. Dat is althans
het geval op het toneel en voor de micro
foon.
't Begon eigenlijk medio november 1968.
Het openluchttheater Pusat Kesenian Dja
karta (het nog nieuwe kunstcentrum) liep
vol met mensen die naar de lénong kwamen
kijken, en wel naar het stuk Njai Dasima,
dat in de Engelse tijd speelt, 't Is niet te
zeggen, waarom het tragische verhaal van
deze vrouw, die de „njai" van een Engels
man was, plotseling weer het publiek boei
de. De mensen kwamen niet alleen uit de
rand-kampongs, waar de lenong, een genre
van het Bataviase volkstoneel, nog 12 van
de 24 uur als een deel van het leven wordt
beschouwd. Er kwamen ook nieuwelingen,
die alleen Djakartanen waren, omdat ze
toevallig zo stonden ingeschreven in het
bevolkingsregister. Sindsdien herleeft als 't
ware het „Betawi" van vroeger weer. Niet
alleen S. M. Ardan, de bekende auteur van
korte verhalen in het Bataviaas dialect, maar
ook kunstenaars en andere belangstellenden
stroomden in drommen naar de lénong.
Na de Njai Dasima-opvoering op 16 no
vember 1968 bleef het Bataviase volksto
neel bijna elke maand een attractie en wa
ren alle stoelen volledig bezet. Zo werden
tot mei 1971 ongeveer 25 stukken opge
voerd. Interessant is in dit verband de me
ning van Sumantri Sastrosuwondo, d.i. de
secretaris van de Lembaga Pendidikan Ke
senian Djakarta (Stichting voor de toneel
opleidingen, met inbegrip van wajang en
gamelan). Sumantri is evenals D. Djajaku-
suma actief betrokken bij het doen herleven
van de lénong. Hij zei daarover: „De be
langstelling ervoor neemt nog steeds toe.
Het zijn nu niet alleen meer de kampong
mensen, die vaste toeschouwers zijn bij de
lénong, maar ook ontwikkelden".
De jager en Benjamin
Intussen breidde de invloed van de lénong
zich uit tot andere toneelgenres. Het moder
ne Indonesische theater, dat zich altijd
openstelt voor allerlei invloeden en erop
bedacht is nieuwe uitdrukkingsvormen te
zoeken, zag plotseling het volkstoneel als
bron van inspiratie, o.a de lénong. Zo is het
door Arifin C. Noer vertaalde drama De
dappere jager al eens gespeeld in lénong-
stijl en met succes. In het toneelstuk Kapai
Kapai komen ook originele Bataviase ele
menten voor. Daarnaast trekt de aandacht
wat er in de filmwereld gebeurt: Oud Bata
viase verhalen vonden daar ineens opval
lend veel aftrek, iets wat voordien nooit ge
beurd was tot Wim Umboh in 1967 schreef:
Matjan Kemajoran. Daarna ontstond Si
Djampang van Lilik Sudjijo, Dasima dan
Sami'un door Hasmanan, en niet te ver
geten Si Pitung door Nawi Ismail. Boven
dit alles uit ontstond Benjamin. Zijn roem
steeg raketachtig snel, met als lanceerbasis:
Een groot aantal grammofoonplaten en cas
setterecorders.
Deze 31-jarige man is een echte Bata-
viaan, d.w.z. dat hij geboren is in de kam
pong Bugis op Kemajoran. Waarschijnlijk
kan hij één van de belangrijkste zangers
worden genoemd in het huidige Indonesië.
Zijn „bedrijfskapitaal" is: Een gave stem
tussen bariton en bas, een vlotte, makke
lijke manier van praten en liedjes, die wel
ongeveer als origineel Bataviaas kunnen
worden bestempeld. Misschien is het over
dreven om hem voor te stellen als een
renaissance-figuur van het oude Batavia.
Misschien vindt hij op 't ogenblik zoveel
aftrek, omdat het net een tijd is waarin lied
jes in Bataviaas dialect in de smaak vallen.
Mogelijk zal hij over 2 of 3 jaar uit de cir
culatie raken en uit de wereld van de gram
mofoonplaten verdwijnen zoals dat meestal
gaat met gevierde zangers. Niettemin is hij
er zich althans van bewust zij het op
zijn eigen niet al te bewonderenswaardige
manier dat zijn voornaamste motief is
om te zingen zoals een Bataviaan zingt. Hij
zegt wel eens, dat nog velen de originele
liedjes beschouwen als „kampongachtig".
En zijn conclusie is: „Daarom wil men
liever plagiëren". Hij voegt eraan toe, dat
djiplakken (plagiaat) tegenwoordig „wel
heel riskant is", en hij zegt snuivend: „Mak
kelijk genoeg, als je alleen maar djiplakt
(gapt) van een ander".
Sekarang pade lupe
Orang maen rebane
Dipake maenan anak Betawi
dimane-mane
(Tegenwoordig kunnen de mensen
Niet meer rebana (tamboerijn) spelen
Vergeten zijn ze hoe de Batavianen
speelden
Overal)