^Centeringmaannacht in <:^Bogor0 Soendanees Kinderspelletje HABINSARAN De droge tijd komt weer met lichte manen in lange nachten, koel van wind en dauw. Olielampjes gaan door kanarielanen en in een vleug odeur verschijnt een vrouw. Licht in de huid, de tanden en de ogen: pigment uit weerlicht, dat de tuinen blauwt; lippen om vocht, dat van de sterren dauwt en vonken maanlicht onder wimperbogen. O, teder dier, wordt naakt gelijk de reeën, die voor 't paleis, heel in de verte, schreeuwen, wordt goud als Sita's hert, kom in mijn dromen. Ik dood je dan voor een verloren bruid. Kil, stil maanweer. Uit wat waringinbomen ruist ineens regen: geesten treden uit. G. Resink Uit: "Op de Breuklijn" Soendanese kinderspelletjes voor binnenshuis, als 't regende of als de kleintjes 's avonds voor 't naar bed gaan, wat lastig waren. 1. Soer-ser. Allemaal in een kring op de vloer zitten met de uitgestrekte benen naar elkaar toe. De voeten vormen dan ook een kring. Op de tenen legt men een klein kus sen of een opgerolde handdoek of iets dergelijks. De voeten moeten de hawoe (vuurhaard) voorstellen en het voor werp op de tenen, de pan met sajoer (Ind. groentenprut-soep). Wij wrijven dan op en af over de benen en zingen daarbij: Soer-ser, soer-ser (schuif op 't brand hout). Angeun aing atjan asah (mijn sajoer is nog niet gaar). Di soeloehan-koe tamiang (het stook hout is tamiang. Houten arenplaten hout). Tamiang panggih ti djalan (het hout vond ik op straat). Djalan pondok, djalan pandjang (de korte, de lange weg). De zang stopt en gewoon zeggen: Assaan-assaan (nu eerst proeven). Je trekt 'n slipje van je hansop in de vorm van 'n notedopje en je doet net, of je wat uit de sajoerpot in je hansop- notedopje schept. Dan doe je net, of je uit dat note dopje iets opslurpt en je constateert: Koerang oejah (niet zout genoeg). Dan stamp je met je elleboog in je handpalm en zingt op een dreunwijsje: Doeg-doeg brö Doeg-doeg brö (doeg-doeg is het stampgeluid en bij brö keer je je hand palm om, boven je sajoer, alsof je er 'n hand vol zout bij doet). Di oejakan saboblokkö (zouten met een bamboe-mandje vol). Dit doe je 2x en dan ga je weer door met Soer-ser, enz. Dan weer 'n keertje proeven, maar nu mankeert er een ander ingrediënt aan en wel een sambal van gember. Weer ga je nu sambel djahé stampen. Doeg-doeg brö Doeg-doeg brö Sambel djahé sa böbokö (gember sambal, een mandje vol), dan weer soer-ser en na proeven mankeert er trassi (garnalenprut) aan. Dat haal je bij de kleintjes, z.g. uit hun oortjes, of onder hun armpjes (oksels) vandaan, wat natuurlijk kietelt en de kleintjes doet lachen. Dan weer soer-ser en weer proeven. Nu mankeert er nog kemiri (soort walnoot met steenachtige dop). Dat haal je z.g. tussen de teentjes van de kleintjes vandaan, wat ook weer hilari teit veroorzaakt. Weer soer-ser en weer proeven. Nu is de sajoer prima en ieder doet net, of hij van de sajoer smult, maar allemaal uit dat slipje-notendop-from- metje. Dan wordt de z.g. pot van het vuur (tenen) gehaald en in 'n hoekje van de kamer gedeponeerd en gaat ieder een z.g. slapen. Als men weer op staat, vraagt één: "Wie wil er nog wat sajoer?" Natuurlijk allemaal. Maar, ach heden, de kat heeft alle sajoer opgegeten en dan Uit of nog een keertje soer-sèr, of een ander spelletje, tot de kleintjes slaperig wor den en naar bed gaan. Pim Het land van de Zonnestraal "Daar is uit 's werelds duis're wolken Een licht der lichten opgegaan. Toen de Civiel-Gezaghebber Kohier het hem toegewezen gebied doorreis de, zag hij over de bergenrand aan de Oostzijde de zon verschijnen. De stralen van de Mata Hari vielen op het wondere landschap, waarvan hij de schoonheid niet vermocht te omschrij ven. Toch voelde deze man de waarde van de welluidende naam die het stuk Scheppingswerk, in het hart van Su matra, aan zijn zorgen toevertrouwd droeg: "Het Land van de Zonnestraal". Hoe denken wij oudgasten in deze donkere dagen aan ons heerlijke Insu- linde; aan het land van het stralende licht! De meesten van ons hebben in hun jonge jaren gehoor gegeven aan de "Roep uit het Oosten". Wij wilden varen in het kielzog onzer vaderen, die de driekleur van het kleine land aan de Noordzee hebben laten wapperen boven alle oceanen. Als er in dat verlangen iets geweest is van eer- of heerszucht of gelddorst, dan zal de herinnering daaraan de vreugde van het gedenken wel zeer storen. Hoe afwisselend van samenstelling was de schare jongelieden die daar gingen "De Zon tegemoet". Er gingen er met verschillende bre vetten; sommigen met het verdiende "Cum Laude". Zij gingen uit Wageningen bestemd voor zoveel welvaart-wekkend werk; de soms nog zo jonge Indologen voor zo belangrijke posten; de mannen voor het verantwoordelijk werk in de fabrie ken. En al de anderen: de handelsmensen, onderwijzers, officieren van Land- en Zeemacht' en Koopvaardij, doktoren, houtvesters, juristen, bouwkundigen. De meesten wisten niet waar zij zouden wonen. En na of met die allen van jeugdig vuur vervuld ging de bloem van Neerlands dochterschaar, allen ge trokken door het schone Insulinde. Wij zijn nu terug in het koele vader land, waar het licht schaars is en flauw. Hoe hebben wij gewerkt onder de felle stralen van de "Dag-vorstin" waar van wij in een sentimentele bui zongen: "Lieflijke Zonne zo helder en rein Diep in mijn hart dringt uw heerlijke schijn", maar die wij als een sombere bui ons dwars zat, met een andere naam noem den. Wat is het resultaat geweest? La ten wij prediker 1 er eens op nalezen. Als wij de balans opmaken, blijkt dan dat wij dichter bij hét doel des levens gekomen zijn? En nu luiden de Kerk-klokken en roe pen ons toe: "Komt tot Zijn schijnsel" Zonder brevetten, zonder Cum Laude, maar... knielend. J. van de Werf 15

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 15