BANDREK
-■
Wie tijdens de Japanse bezetting in
het burgergeïnterneerden-kamp van
Boeboetan in Soerabaja heeft gezeten
zal zich hem vast nog herinneren.
Hij was in Batavia geboren en ge
togen en midden vijftig toen we werden
opgepikt. Hij ieeft in mijn herinnering
als een middelgrote stevige man met
glad grijs haar, een kortgeknipte grijze
snor en lichtgrijze vrijmoedige ogen.
Gekleed in een Engels legeruniform
en met onder de arm het bekende
stafje, zou hij voor een generaal heb
ben doorgegaan. Nu was hij hoofd
agent van politie en hij was gekleed in
shorts, tèklèks aan de voeten en een
singlet om de stoere tors, dat was
alles. Daarbij luisterde hij naar de roep
naam Djoh.
Na drie dagen in het oude strafge-
vangenen-kamp had hij de situatie ge
heel overzien en zijn eigen mogelijk
heden bepaald.
Het kamp bestond uit twee reeksen
van grote tienpersoons cellen met aan
het einde van iedere reeks 'n gemeen
schappelijke open badkamer. Deze
beide gebouwen omsloten grote open
loodsen, waarin de werkplaatsen van
de strafgevangenen waren geweest.
Daarnaast lag een groot veld braak
bouwland en om dit hele terrein stond
een vier meter hoge muur, die was op
gemetseld uit kalksteenblokken.
De omstreeks twee duizend burger
geïnterneerden werden gehuisvest in
de cellen, in de loodsen en in een van
de badkamers. Gelukkig werden er van
buiten zendingen toegelaten en was er
vrij veel geld in het kamp waar niet
direkt beslag op werd gelegd. Men
kon dus van alles bestellen.
Djoh had onmiddellijk bamboe, ge-
dèk en atap laten komen en een groot
oud houten bed. Daarvan fabriceerde
hij een soort privé slaapkamer op het
veld vlak bij de gebouwen. Ook had
hij een bank weten te bemachtigen,
een groot petroleumblik, houtskool in
een bamboe mand en hij had een
stookplaatsje gemaakt. Via de poort
had hij alle ingedriënten besteld voor
het maken van bandrek, een warme
drank van gember, goelah-djawa en
enkele andere kruiderijen.
Wie in Boeboetan heeft geleefd ten
tijde van Djoh die heeft bandrek ge
dronken. Als 't hete brouwsel gekookt
was en klaar voor gebruik dan schalde
de volgende doordringende kreet door
't kamp: "Overrrheerrrlijke bandrek
heerrren."
Daar kwam dan de haveloze troep,
toen nog goed gevoede, zich vervelen
de mannen, aangeslenterd met hun
mokjes; landrechters, stropers, be
stuursambtenaren, leraren, loodsen,
brandweerlieden, gouverneurs om maar
enkele groepen te noemen. En dan be
gon Djoh, voor vijf cent de mok, onder
het debiteren van verrukkelijke kwink
slagen, zijn bandrek uit te lepelen.
Als het kostelijk vocht was uitge
schonken nodigde hij mij vaak uit voor
een potje dammen onder het genot van
een vers gerolde weduwe. We zaten
dan schrijlings op de uiteinden van zijn
bank met tussen ons in het dambord,
een van zijn kostbare bezittingen.
Hij was een meester in het spel, een
bliksemsnel strateeg en het was glad
onmogelijk om hem te pakken te ne
men. Soms deed ik in mijn onschuld
een raadselachtige zet. Dan keek hij
mij uitvorsend in de ogen en zei:
„Mijnheer u klaboeteert mij".
De eerste maal vroeg ik hem om de
betekenis van dat woord.
„O", zei hij eenvoudig, „dat is ver
edeld Nederlands. Het is afgeleid van
het woord klaboer".
Ook dat zei mij natuurlijk niets, maar
om mij een houding te geven ant
woordde ik natuurlijk: „Hé ja, dat is
leuk gevonden". Later las ik in Tong-
Tong de werkelijke betekenis en af
komst van het woord. (Maar nu zijn we
het zelf weer vergeten! - Red.).
Djoh, onze trouwe bandrek verkoper,
ben ik na Boeboetan uit het oog ver
loren. Het was verstandig dat hij zich
daar had geïsoleerd in zijn stalletje,
want hij was er de man niet naar om
in de massa op te gaan. Vanuit zijn
bed keek hij ver uit over het brakke
veld en over de muur daarachter. Zo
genoot hij nog van een zeker idee van
ruimte.
Op een dag was het plotseling vlie-
gertijd. Toen zagen we duidelijk dat
buiten onze muren het gewone leven
van alle dag nauwelijks was veranderd,
al waren wij dan ook uit het beeld ver
dwenen.
Boven het hele kamp schoten de
vechtvliegertjes omhoog. En meteen
was Djoh er helemaal in. Hij voorspel
de feilloos winst en verlies van de ver
schillende vechtersbazen die daar in
de lucht ieder hun eigen taktiek ver
toonden.
Daar dwarrelde er een boven het
kamp omlaag en meteen schoot Djoh
als een pijl uit de boog er op af, pakte
de vlieger en begon met grote snelheid
het kostbare glastouw in te palmen.
Een hartelijk gelach steeg op uit de
kelen van de toekijkende tawanans. Di
rekt had Djoh een leeg blikje bij de
hand waarop hij het touw begon te
winden. Daarna werd het vliegertje
nauwkeurig en vakkundig opgeknapt en
uitgebalanceerd en nog geen tien mi
nuten na de vangst was Djoh in de
lucht.
Toen pas bleek wat voor een ge
duchte vechtersbaas hij wel was. Hon
derden toeschouwers vuurden hem aan
en de ene vlieger na de andere werd
naar beneden gehaald, totdat er geen
enkele „outsider" meer met zijn vecht-
vlieger boven Boeboetan dorst te ko
men.
Djoh grinnikte vergenoegd, greep
zijn vliegers bij elkaar, rolde het touw
op en begon tevreden aan zijn dage
lijkse taak, aan de overrrheerrrlijke
bandrek.
Bosganger.
Van de Heer F. G. Schreuder kregen wij de hierboven ajgedrukte joto van de 3e klas van de
Mentengschool in 1940 in het toenmalige Batavia.
V.l.n.r.: Ie rij: 1. Pierke de Koe (zoon directeur KPM); 7. Esje Redingius (dochter van Prof.
Redingius)8. Eric Blankemeyer; 9. Lottie Otto; 12. Ankie Allebé; 13. Juffrouw Vanger.
2e rij: 1. Ans Gebhard; 2. Nora Fischmann; 4Tineke van der Ploeg; 5. Nellie Grootjohan;
6. Jochie Vermeulen; 7. Grada Veldhoen; 8. Ans Reparon; 9. Mady Wesenhagen (dochter Prof.
Wesenhagen)11. Frans Schreuder.
3e rij: 2. Hugo de Jager; 3. Frans Bergamin; 4. Wim van der Linden; 8. Richard Lourens12.
Lutz Lawatsch.
19