PADANG "I Minangkabause - Maleise Spreekwoorden Fort de Koek, heerlijk vakantie-oord op Su matra, middenin de gezonde Padangse Bovenlanden. Een klein, maar verrukkelijk stadje, centrum van het toerisme. Wat kon men vanuit Fort de Koek toch ten ondernemen. Daar was de toverachtige schoonheid van de grote meren Singkarak en Manindjau. En de geheimzinnig-mooie Harau-kloof met zijn wonderlijke kleuraf- wisselingen tegen de machtig-hoge kalk achtige rotswanden, waartussen een duide lijke echo de bezoekers onvermoeid bezig hield. Dan was er ook de Anai-kloof met zijn heldere waterval dicht langs de weg naar Padang. Ook had je in de omgeving van Fort de Koek de donkere, vochtige druip steengrotten van Baso, waar men zonder gids niet gemakkelijk de weg zou vinden. De gids in zijn voetsporen volgend zag je al die druipsteenfiguren in het licht van de fakkeldragers, grillig, huiveringwekkend, on aards. Je raakte geimponeerd, en je was toch onnoemlijk opgelucht als je aan het eind van de tocht het daglicht in stralen bundels naar binnen zag schijnen. De bergen en panorama's in de naaste omgeving waren ook zielsverheffend, wan neer men openstond voor de stem der na tuur. Er ging een woordeloze invloed van hen uit. Daar kon men zijn eigen nietigheid toetsen aan de ontzaggelijke grootsheid van de natuur, waar je zelf slechts een uiterst fijn, onopvallend onderdeeltje van uitmaakte. Daar kon men ervaren, dat men één was met God's hele schepping, en leerde men ware ootmoed kennen. Vanaf Fort de Koek kon men ook fan tastische voettochten maken. Onze school reisjes bijvoorbeeld. Meestal ging men eerst een eindje met de bus, om daarna te voet de verschillende watervallen op te zoeken, romantisch verscholen tussen ra vijnen en bergkloven. We gingen door alang-alang, over sawahpaadjes, bamboe bruggetjes, soms dwars door een ijskoud stroompje heen, je paste op voor oeler boeloes en patjèts (harige rupsen en bloed zuigers). Wat een bof als je langs een sui kerrietveld moest, want altijd was er wel een van de Minangkabause leerlingen be vriend met de eigenaar er van, en dan moch ten we enkele stengels afsnijden, die we met elkaar verdeelden. Heerlijke zoete sui kerriet, lekker tegen de dorst. En dan hoorde je, al vanuit de verte het bruisende water, dat met kracht omlaag stortte. Je liep op het geluid af en dan stond je daar tenslotte, bij de waterval. Je ging langs frisbespatte chevelures en varens in allerlei soorten, vlijtige liesjes in allerlei kleuren met een waterdruppel als een parel in het hart. En als je dan zelf de spatten voelde in je gezicht, op je haar en armen en benen, en je keek öp naar die zilvermassa, die daar omlaagklaterde met een kracht en zuiverheid, dan dronk je die schoonheid met volle teugen in, met heel je ziel. Je voelde je innerlijk gezuiverd, en met nieuwe moed en levensverwachting ging je weer voort. Fort de Koek zelf was beroemd om zijn Ngarai-kloof, het Karbouwengat, een schit terende "canon", waar eeuwen geleden een rivier moet hebben doorgestroomd, die de rotsen meer en meer uitgeslepen heeft. Onderin kronkelde nog altijd een ondiep, glashelder stroompje door de dalen. Op enkele plekken werden de sawah's uit dit riviertje besproeid. Ook kwamen de karbouwen, die beneden in het gat weid den, hier baden en drinken. Volgens ge ruchten moest er verder in het Karbouwen gat (het was niet heleméal begaanbaar) nog ergens een wilde volksstam wonen, maar mogelijk was dit maar een verzinsel om de geheimzinnige sluier die over het mooie Karbouwengat lag, ongerept te laten. Wel was het waar, dat het er krioelde van langstaart-apen, die soms hun verschijning tot in de Fort de Kockse straten maakten, of in de fietsenloods van de Muloschool probeerden de fietsbellen te klingelen. Ook kwamen ze op stille ogenblikken wel in het zwembad om te drinken. Fort de Koek lag op 'n hoog heuvelter rein. De straten liepen allemaal op en af, wat soms erg inspannend fietsen was. Maar men vergat het ongemak spoedig want de uitzichten op verschillende plekken waren schitterend mooi: een bijzonder indruk wekkend panorama op het Karbouwengat, diepe dalen, hoogtes en laagtes, ruig be groeid met bomen en struikgewas; de rijst velden met een enkel inheems huisje, en de smalle voetpaadjes die tegen de steiltes uitkronkelden, waar voetgangers als mier tjes omlaag of omhoog sukkelden. Die voet gangers waren gewoonlijk afkomstig uit het dorp Kota Gadang, dat aan de overkant van het Karbouwengat lag, en bekend stond om zijn kunstnijverheid. Uiterst fijn handwerk werd daar vervaardigd, evenals zilveren sieraden in een soort kendariwerk. Dagelijks kwamen de Kota Gadangers langs het moeilijke pad in weer en wind met hun koopwaar naar de Fort de Kockse markt. En de jeugd die de Mulo bezocht deed hetzelfde. Als het 's morgens nog donker was, kwamen ze met hun flambou wen langs de klim- en daalpaadjes met soms links en rechts kloven, bossen en afgronden... en hoe glad kon het in de regentijd niet zijn. Er hing ook dikwijls een ondoordringbare mist in het Karbouwengat. Dan mochten de voetgangers onderweg niets anders doen, dan blijven staan tot de mistwolk optrok. Want de ravijnen waarlangs het pad ging logen er niet om. Vanaf een bepaalde hoogte in Fort de Koek kon men op de hele stad neer kijken, dat was vanaf de torenklok, de Djam Gadang, die in het centrum van de stad stond. Men had een Europese en een inheemse wijk. Die inlandse huizen waren buitengewoon decoratief. Zij waren meestal op palen ge bouwd, zodat men met een. trap omhoog moest. Die trap, en de houten muren en ramen waren gewoonlijk kunstig met hout snijwerk versierd en al die figuurtjes wer den weer in vrolijke bonte kleuren geverfd. De daken waren gepiekt, sierlijk van zink of palmvezels gemaakt, meerdere pieken toonden het aantal stamdragers aan. Ook de voertuigen, grobaks door de kar bouwen getrokken, werden dikwijls met houtsnijwerk versierd, en hadden eveneens een spits-gepiekt dakje boven-op. In die veelsoortige en veelkleurige schoon heid van deze omgeving, ging het hart van de kunstliefhebber wagenwijd open. Land van bergen en van wouden, land van Boekit Barisan, Land, waarvan wij blijven houden ook al zijn wij ver er van. In dit land een band gesmeed, blijkt na jaren gloeiend heet... Prachtig land, dat wij beleefden, achtergrond van onze jeugd, waarin plant en dier doorweefden ons patroon van levensvreugd. Land van meren, wijd en schoon, rijk aan zon en kleur en toon... Onze mooiste "tienerjaren" "sleten" wij in Fort de Koek. Als herinnering bewaren wij privé en ook en bloc: Ngarai-kloof met siamang en de dierbre Djam Gadang! Mieke den Ouden-Hille Kijk eens aan! Dat is nou wat je noemt een Hollands-Indische beschrijving van Pa dang, waar we zeker óók blij mee zijn. Maar' een Indisch-lndische beschrijving zou namen noemen als: Davies, Maidman, Ruem- pol Hamer, Lievenstein, Townsend, en be grippen als rendang, gulai paku, dendeng blado en pangèh en plaatsaanduidingen als Hiligoo, Plein van Rome, Belantoeng... ajo, anak Padang! Kom tevoorschijn! Met "Hollands-Indisch" bedoel ik het op de eerste plaats getroffen zijn door het pitto reske in natuur en stedenbouw (het direct houtsnijwerk en dakvormen zien b.v.) en verder het gebruik van Europese omschrij vingen van voedsel en drank (terwijl de Indischman b.v. direct zegt: degan of ren dang). Ook het door het bezoek aan een waterval "zich innerlijk gezuiverd" voelen (omdat hitte en stof in de vlakte "onzuiver" aan deden). Ik wou dat voor Tong Tong meer herinneringen opgeschreven werden van Totoks die JONG in Indië rondkeken. T.R. Ajir tanang mahanjoetkan. Stilstaand water doet verliezen stille wateren hebben diepe gronden Ajir djanih ikannjo djinaq. In helder water zijn de vissen tam in een geordende maatschappij leeft men rus tig. Amoeh pangkal dapè. Kunnen is de oorsprong van het verkrijgen Willen is kunnen Apakah goenanja boelan terang dalem hoe tan? Djikalau dalam negeri alangkah baik- nja! Wat heeft het voor nut of de maan helder schijnt in de wildernis, al zou het er ook helder worden als de dag, dan heeft dat voor de mensheid toch geen nut, want de wildernis wordt alleen bewoond door dieren. Maar als zij haar stalen spreidt over de bewoonde wereld, dan verheugt en ver kwikt zij daarmede ons mensen, die er zijn gevestigd. Spreekwoord ook een andere betekenis: In het bijzonder van toepassing op perso nen die hun kennis en bekwaamheid in dienst stellen van vreemde landen en niet genegen zijn, om deze aan te wenden ten bate van eigen land en eigen volk. 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 14